REDELIJKE PSYCHOLOGIE
'Psychologia Rationalis'
EMANUEL SWEDENBORG
EEN KORTE VOORREDE
Ik heb besloten met welke inspanning dan ook uit te zoeken wat de ziel is, wat het lichaam, en wat het verkeer tussen beide, voorts welke de staten van de ziel zijn in het lichaam, en welke de staten na het leven van het lichaam. En omdat ik het doel wilde, moest ik ook de middelen willen; en terwijl ik er over nadacht langs welke weg ik had voort te schrijden, waar te beginnen, bijgevolg waar naar toe te lopen als tot een eindpaal, begreep ik ten slotte dat er niet een ander terrein bestaat dan de anatomie van het organisch lichaam. Daar immers voert zij zelf haar spelen uit en volvoert zij de loop; zie dient vooral gezocht te worden in die herberg en dat onderdak zelf, waar zij zelf is, of in het eigen gebied van haar. Dit was er de van oorzaak dat ik allereerst had te handelen over het bloed en het hart, voorts over de hersenen (corticale substantie), en verder nog over de afzonderlijke organen en ingewanden van haar; terstond daarop echter over het cerebrum, het cerebellum het verlengde merg en het ruggenmerg.
Met deze dingen aangegord ben ik op weg gegaan om verder voort te schrijden. Ik heb derhalve deze anatomie enig en alleen doorlopen ten einde de ziel na te speuren. Als ik zowel de anatomischen als de medische kring enig nut bewezen zal hebben, zou dat mij aangenaam zijn, maar nog aangenamer als ik van daaruit zal slagen de navorsing van de ziel voor te lichten. Het lichaam zelf, voornamelijk het menselijke, en de afzonderlijke organen en leden daarvan zijn zo wonderlijk samengevoegd, dat de natuur hier al haar kunsten en wetenschappen, die in het binnenste verborgen liggen, heeft samengedragen en uitgestort. Dus moet iemand, als hij er naar streeft de natuur in de hoogste en binnenste dingen na te speuren, deze afzonderlijke dingen doorlopen. En hoe langer hij zich daarin ophoudt, des te meer wonderbaarlijke en verborgen dingen zich openbaren; en als hij driemaal de leeftijd van Nestor zou blijven, dan nog blijven er dingen te openbaren. Het is als het ware een afgrond, en niets dan verbijstering blijft over.
Opdat ik derhalve de ziel onderzoek, is het noodzakelijk dat ik die veelvuldige omhulsels ontrol, die haar, als het ware in een zeker centrum zetelend, van onze ogen verwijderen. Gegaan moet worden door de analytische weg, of door de ondervinding tot de oorzaken, door de oorzaken daarna tot de beginselen, dat is, uit de latere dingen tot de eerdere; alleen deze weg is ons toegestaan tot de wetenschap van de hogere dingen. Zodra wij derhalve door deze weg tot de echte beginselen zijn opgerezen, dan eerst is het geoorloofd langs de synthetischen weg voort te schrijden, of uit het eerdere tot de latere dingen, welke de weg is van de ziel zelf, handelende in haar lichaam. Het is de weg van de engelen, want dan zien zij uit het eerdere of uit eersten alle latere dingen als aan zich onderworpen. Daarom is het nodig, voordat uit beginselen, uit het eerdere, of synthetisch over de ziel gesproken mag worden, om te spreken door deze menselijke of analytische weg; door de latere dingen, de ondervinding en de uitwerkingen moet men zich opwerken, dat is door de ladder die ons tot die beginselen of tot deze Hemel leidt. Tot de ziel opklimmen bestaat derhalve niet tenzij door de weg van haar organen, waardoor zij in haar lichaam afklimt, aldus niet tenzij door anatomie ervan, op te klimmen. Echter het was niet geoorloofd uit het organische en materiële lichaam ineens over te klimmen tot de ziel of tot het geestelijk wezen, dat ook immaterieel is, tenzij ik een zekere weg effende, die mij daarheen zou leiden. Daarom moest ik zekere tot nu toe nieuwe leringen uitwerken, namelijk de leer van de vormen, de leer van de orde en van de graden, voorts de leer van de overeenstemmingen en van de representaties, en ten slotte de leer van de modificaties, welke de begeleidsters en de leidsters moeten zijn, zonder wie wij deze overklimming geenszins kunnen beproeven. Aldus is het ten slotte geoorloofd over de ziel vanuit beginselen of synthetisch te handelen. De geleerde kring heeft zich vanaf het eerste tijdperk tot aan deze tijd toe, waar de ontvangen vrucht uitgestoten en geboren moet worden, gedurig daarop toegelegd dat wij ons tot echte beginselen zouden opwerken; dus alle wetenschappen, zowel de filosofische als de fysische, dus elke ondervinding die verlichten moest. Daarop legde de gehele geleerde kring aan, namelijk om uit echte beginselen te kunnen spreken, en synthetisch over latere dingen te handelen; want zodanig is de engellijke volmaaktheid, zodanig is de hemelse wetenschap, en de eerste natuurlijke. Zodanig is dus het ons ingeboren streven; opdat wij ons mogen opwerken tot de ongereptheid van de eerste ouder die uit het eerdere alle latere dingen concludeerde, en aldus de algehele natuur niet alleen onder zich zag, maar ook aan zich onderworpen overheerste. Want het is de trots der geleerdheid om vanuit de beginselen de uitwerkingen te oordelen. Hierom blijkt van hoeveel belang het is zich tot de ware beginselen op te werken. Hetgeen geenszins kan geschieden tenzij door de latere weg of die der zinnen, der ondervinding, der wetenschappen, en der kunsten die menselijk zijn, in zoverre zij moeten worden aangeleerd, maar niet door de ziel, aan wie al deze dingen zijn ingezaaid, en voor wie zij uit zich vloeien. Maar de weg uit de ondervinding door zowel alle fysische als alle filosofische wetenschappen, om zich op te werken tot de eerdere dingen en tot de beginselen zelf, is niet alleen steil, maar ook zeer ver uitgestrekt; ook moet niet één terrein maar verscheidene worden doorlopen; verscheidene leeftijden van Nestor worden vereist. Want voortdurend doen zich dingen voor die het gemoed zelf verwarren en het overreden om zo te voelen als de zin het hem voorwerpt; dan geloofd het een ding raak getroffen te hebben, omdat het volgens het geloof van de zinnen spreekt, hetgeen de reden is van zoveel hypothesen en dwalingen. Ja, de hogere natuur is zodanig dat zij, naarmate wij de zinnen meer raadplegen, zich des te meer voor onze zinnen verbergt; des te meer verdonkert het gemoed naarmate het hier door steeds meer stralende voorraad wordt verward; de zinnen zelf zijn als even zo vele duisternissen, zodat het als het ware aan het licht zelf van gezicht en verbeelding schijnt te ontgaan, zodat wij ons in die duisternissen storten, welke als het ware des te klaarder worden naarmate wij die stralen meer uiteen kunnen slaan. Het is als het ware een andere sfeer van schijnsel; het schijnsel van het inzicht en dat van het gezicht blussen elkaar wederzijds uit; en daarom ook hebben de meesten van ons het schijnsel van de wijsheid niet lief, omdat dit het schijnsel van de verbeelding benevelt. Daarom heb ik mij met meest ingespannen studie daarop toegelegd om uit het ene tot het andere te kunnen over klimmen. Daarom geloof ik, welwillende lezer, als gij u wilt verwaardigen mij tot daarheen te volgen, dat gij zult ontwaren wat de ziel is, hoedanig verkeer zij heeft met het lichaam, en welke de staten van haar zijn in het lichaam en na het leven van het lichaam.
Echter de weg is steil. Ik zou gewenst hebben dat de begeleiders mij niet halverwege verlieten; en als gij mij verlaat zo verzoek ik nochtans dat gij het zult begunstigen. Gij zult het begunstigen als gij overtuigd wilt zijn dat het doel de heerlijkheid Gods is, en de publieke baat en in het minst niets voor eigen gewin of lof.
INHOUDSOPGAVE
- Hoofdstuk 1 - Over het gezicht.
- Hoofdstuk 2 - Over de doorvatting, de verbeelding, het geheugen en de ideeën ervan.
- Hoofdstuk 3 - Over het zuiver verstand.
- Hoofdstuk 4 - Over het verstaan, het denken, het redeneren en het oordeel, of wel over het menselijk verstand.
- Hoofdstuk 5 -Over het verkeer tussen ziel en lichaam.
- Hoofdstuk 6 - Over de harmonieën en de daaruit opkomende aandoeningen en de begeerten in het algemeen.
- Hoofdstuk 7 - Over de Animus en de aandoeningen ervan in het bijzonder.
- Hoofdstuk 8 - De blijdschap.
- Hoofdstuk 9 - De droefenis.
- Hoofdstuk 10 - De liefden in het algemeen.
- Hoofdstuk 11 - De venerische liefde.
- Hoofdstuk 12 - De haat en de afkeer van Venus.
- Hoofdstuk 13 - De echtelijke liefde.
- Hoofdstuk 14 - De echtelijke haat.
- Hoofdstuk 15 - De liefde van de ouders jegens de kinderen, of storge.
- Hoofdstuk 16 - De liefde van het gezelschap en van het vaderland.
- Hoofdstuk 17 - De liefde jegens de metgezellen en de vriendschap
- Hoofdstuk 18 - De Haat.
- Hoofdstuk 19 - De liefde van zich, de ambitie, de trots, de hoogmoed.
- Hoofdstuk 20 - De nederigheid, de verachting, de neerwerping van de animus.
- Hoofdstuk 21 - Hoop en wanhoop.
- Hoofdstuk 22 - De liefde van de onsterfelijkheid van de faam na de dood.
- Hoofdstuk 23 - De edelmoedigheid, de grootmoedigheid; wat de liefden van de wereld en van het lichaam zijn.
- Hoofdstuk 24 - De kleinmoedigheid en de dolzinnigheid.
- Hoofdstuk 25 - De gierigheid.
- Hoofdstuk 26 - De verkwisting, de vrijgevigheid, de verachting van schatten.
- Hoofdstuk 27 - De barmhartigheid, de naastenliefde.
- Hoofdstuk 28 - De vrees en de bangheid.
- Hoofdstuk 29 - De dapperheid, de onverschrokkenheid, de vermetelheid.
- Hoofdstuk 30 - De verontwaardiging, de toorn, de woede, de ijver.
- Hoofdstuk 31 Het geduld, de zachtmoedigheid, de kalmte van de animus, het ongeduld.
- Hoofdstuk 32 De schaamte.
- Hoofdstuk 33 De wangunst.
- Hoofdstuk 34 De wraak.
- Hoofdstuk 35 De mensenhaat; de liefde van de eenzaamheid.
- Hoofdstuk 36 De wreedheid.
- Hoofdstuk 37 De mildheid.
- Hoofdstuk 38 De onmatigheid, de weelderigheid.
- Hoofdstuk 39 De matigheid, de spaarzaamheid, de zuinigheid.
- Hoofdstuk 40 Over de animus en over het redelijk gemoed.
- Hoofdstuk 41 Over de vorming en de aandoeningen van het redelijk gemoed.
- Hoofdstuk 42 De liefden en de aandoeningen van het gemoed in het algemeen.
- Hoofdstuk 43 De liefde van verstaan en wijszijn.
- Hoofdstuk 44 De liefde van de verborgen dingen te weten, en de verwondering.
- Hoofdstuk 45 De liefde van de toekomstige dingen vooruit te weten.
- Hoofdstuk 46 De liefde van de waarheden en van de beginselen.
- Hoofdstuk 47 De liefde van het goede en van het booze.
- Hoofdstuk 48 Het bevestigende en het ontkennende.
- Hoofdstuk 49 Het geweten.
- Hoofdstuk 50 Het hoogste goede en het hoogste ware.
- Hoofdstuk 51 De liefde van de deugden en van de ondeugden; het eerbare, het welvoegelijke.
- Hoofdstuk 52 Conclusie wat de animus is, wat het geestelijk gemoed, en wat het redelijk gemoed.
- Hoofdstuk 53 Dat het redelijk gemoed eigenlijk dat is waarvan gezegd wordt mens.
- Hoofdstuk 54 De vrije keuze of de verkiezing van het zedelijk goede en boze.
- Hoofdstuk 55 De wil en de vrijheid ervan, en wat het verstand te dien opzichte is.
- Hoofdstuk 56 Het betoog.
- Hoofdstuk 57 De menselijke voorzichtigheid.
- Hoofdstuk 58 Het veinzen en de ontveinzing.
- Hoofdstuk 59 De arglistigheid en de boosaardigheid.
- Hoofdstuk 60 De oprechtheid.
- Hoofdstuk 61 De gerechtigheid en de billijkheid.
- Hoofdstuk 62 De wetenschap, het inzicht, de wijsheid.
- Hoofdstuk 63 De oorzaken die de staat van het verstand en van het redelijk gemoed veranderen, of hem verdraaien en hem vervolmaken.
- Hoofdstuk 64 De liefden van de ziel of de geestelijke liefden.
- Hoofdstuk 65 De liefde van het zijnde boven zichzelf.
- Hoofdstuk 66 De liefde van de gezel zoals van zichzelf.
- Hoofdstuk 67 Het gezelschap liefhebben zoals verscheidene zelvens.
- Hoofdstuk 68 De liefde van de geliefde de naaste te zijn.
- Hoofdstuk 69 De liefde van uitmunten in gelukzaligheid, macht, wijsheid,
- Hoofdstuk 70 De liefde van het hemels gezelschap voort te planten door de natuurlijke middelen.
- Hoofdstuk 71 De liefde van zijn lichaam.
- Hoofdstuk 72 De liefde van de onsterfelijkheid.
- Hoofdstuk 73 De geestelijke ijver.
- Hoofdstuk 74 De liefde van het koninkrijk en de burgerschap Gods voort te planten.
- Hoofdstuk 75 De afleiding van de lichamelijke liefden uit de geestelijke liefden, en de concentratie ervan in het redelijk gemoed.
- Hoofdstuk 76 De zuivere of Goddelijke liefde in zich geschouwd.
- Hoofdstuk 77 De invloed van de animus en van de aandoeningen ervan in het lichaam, en van het lichaam in de animus.
- Hoofdstuk 78 De invloed van het redelijk gemoed in de animus, en door middel van de animus in het lichaam, en van de animus in het redelijk gemoed.
- Hoofdstuk 79 De invloed van het geestelijk gemoed of van de ziel in de animus, en van de invloed van de geestelijke liefden van de ziel in het redelijk gemoed, en omgekeerd.
- Hoofdstuk 80 De neiging.
- Hoofdstuk 81 De temperamenten.
- Hoofdstuk 82 Over de dood.
- Hoofdstuk 83 Over de onsterfelijkheid van de ziel.
- Hoofdstuk 84 Over de staat van de ziel na de dood van het lichaam.
- Hoofdstuk 85 Over de hel of het gezelschap van de rampzalige zielen.
- Hoofdstuk 86 Over de Goddelijke Voorzienigheid.
- Hoofdstuk 87 De universele mathesis.
voorts online uit 'Redelijke Psychologie'
- Hoofdstuk 1 - Over het gezicht.
- Hoofdstuk 2 - Over de doorvatting, de verbeelding, het geheugen en de ideeën ervan.
- Nederlandse vertaling door Anton Zelling.
Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 1998.