HEMELSE VERHALEN
over de
ECHTELIJKE LIEFDE
door EMANUEL SWEDENBORG
'Delitiæ Sapientiæ de Amore Conjugiali'
Titelpagina van de eerste druk.
Hieronder volgt de eerste vertelling uit het boek over de Echtelijke Liefde, nummers 1-26, waar gehandeld wordt over de Hemelse Vreugden.
OVER DE HEMELSE VREUGDEN
EN OVER DE BRUILOFTEN DAAR.
1. Ik voorzie dat velen die de hierna volgende dingen en de gedenkwaardigheden aan het eind van de hoofdstukken lezen, zullen geloven dat het bedenksels van de verbeelding zijn, maar ik verzeker naar waarheid dat het geen verzinsels zijn, maar waar gebeurde en geziene dingen, ook zijn ze niet in een zekere staat van ingesluimerd gemoed gezien, maar in de staat van volledig wakker zijn. Het heeft immers de Heer behaagd Zichzelf aan mij te openbaren en mij uit te zenden om de dingen te onderwijzen die van de Nieuwe Kerk zullen zijn zoals bedoeld wordt met het Nieuwe Jeruzalem in de Apocalyps. Daarom heeft Hij de innerlijke dingen van mijn gemoed en geest geopend; waardoor het mij is gegeven in de geestelijke wereld met de engelen te zijn, en tegelijkertijd in de natuurlijke wereld met de mensen; en dit nu al vijfentwintig jaren lang.
2. Eens verscheen mij een engel die onder de oostelijke hemel vloog en één bazuin in de hand en één aan de mond had, die hij deed schallen naar het noorden, naar het westen en naar het zuiden. Hij was bekleed met een wijde mantel die tijdens de vlucht achterwaards golfde; en hij was omgord met een band van dieprode granaten en saffieren als het ware vlammend en stralend; hij vloog omlaag, en liet zich langzaam neer op de grond in mijn nabijheid. Zodra hij de aarde raakte, ging hij op zijn voeten staan en liep heen en weer. Toen hij mij gezien had, richtte hij zijn schreden tot mij. Ik was in de geest, en terwijl ik daarin was, stond ik op een heuvel in de zuidelijke streek. En toen hij nabij was gekomen, sprak ik tot hem en vroeg: 'Wat gebeurt hier? Ik heb het geschal van uw bazuin gehoord, en uw neerdaling door de lucht gezien.' De Engel antwoordde: 'Ik ben uitgezonden om mensen samen te roepen uit de koninkrijken van de christelijke wereld, en in dit gebied wonen zij die de beroemdsten in geleerdheid, de scherpzinnigsten in vernuft, en uitmuntend worden genoemd in de wijsheid. Opdat zij op deze heuvel waar gij vertoeft, mogen samenkomen, en hun gemoed daarover ontboezemen, wat in de wereld hun denken, hun begrip, en hun wijsheid is geweest over de hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid. De reden waarom ik werd afgevaardigd was deze: dat enige nieuw aangekomenen uit de wereld, die in ons hemels gezelschap dat in het oosten is, waren toegelaten, hebben medegedeeld dat er zelfs niet één mens in de algehele christelijke wereld weet wat de hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid is, aldus wat de hemel is.' Hierover waren mijn broeders en metgezellen zeer verwonderd, en zij zeiden tot mij: 'Daal neer, roep te samen en ontbied de wijsten in de wereld der geesten, waarin alle stervelingen eerst verzameld worden na het heengaan uit de natuurlijke wereld, opdat wij uit de mond van meerderen zekerheid mogen ontvangen of het de waarheid is dat er bij de christenen zulk een duisternis of grove onwetendheid heerst over het toekomstige leven.' En hij voegde er aan toe: 'Wacht even en gij zult grote menigten van wijzen hierheen zien toestromen. De Heer zal voor hen een gebouw van samenkomst in gereedheid brengen.' Ik wachtte af, en zie, na een half uur zag ik twee menigten uit het noorden, twee uit het westen en twee uit het zuiden. Toen zij naderbij kwamen werden zij door de engel met de bazuinen in het voor hun ontworpen gebouw binnen geleid, waar zij de plaatsen innamen die hun volgens de windstreken werden toegewezen. Het waren zes menigten of scharen; de zevende was uit het oosten, die de overigen vanwege het licht niet konden zien. Toen zij vergaderd waren onthulde de engel de reden van de samenkomst. Hij verzocht de scharen om de beurt hun wijsheid mee te delen over de hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid. Hierna vormden de groepen een kring, de aangezichten naar elkaar toegekeerd, opdat ze zich die zaak in de herinnering konden terug roepen uit de ideeën die zij in de vorige wereld hadden opgevat, en nu te keuren, en het gekeurde na beraadslaging uit te brengen.
3. Na de beraadslaging zei de eerste schare, die uit het noorden was, dat de hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid één zijn met het hemelse leven zelf. 'Daarom treedt eenieder die de hemel binnengaat, ten aanzien van het leven binnen in de feestelijkheden ervan, niet anders dan hij die bij een bruiloft binnen treedt, ook in de feestelijkheden van deze binnentreed. Is niet de hemel boven ons, voor onze ogen, dus in een plaats? En daar en nergens anders is er vreugde boven vreugde, en genieting boven genieting. Wanneer de mens de hemel binnen gaat, dan, vanuit de volheid van de vreugden van die plaats, wordt hij hierin toegelaten ten aanzien van elke doorvatting van zijn geest en van elke doorvoeling van het lichaam. En daarom is de hemelse gelukzaligheid, die ook eeuwig is, niets anders dan een toelaten in de hemel, een binnenlaten uit Goddelijke Genade.'
Nadat deze dingen gezegd waren, bracht de tweede schare uit het noorden uit haar wijsheid deze mening naar voren: 'De hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid zijn niets anders dan vrolijke samenkomsten met de engelen, en de zoetste keuvelarijen met hen, waarbij de gelaatsuitdrukking voortdurend blijheid uitstraalt en de gezichten van het hele gezelschap in een en al glimlach worden gehouden vanwege de onderhoudende gesprekken en de geestigheden. Wat zijn de hemelse vreugden anders dan variaties van zulke dingen tot in het eeuwige?'
De derde schare, die de eerste was van de wijzen uit de westelijke streek, gaf uiting aan de gedachten van haar aandoeningen: 'Wat is de eeuwige gelukzaligheid anders dan het houden van feestmaaltijden met Abraham, Izaak en Jakob, bij wie de tafels een keur en overdaad van spijzen dragen, en waar voortreffelijke en edele wijnen worden geschonken; en waar na de banketten, spelen en reidansen van maagden en jongemannen zijn, die dansen op de maten van vedels en fluiten, en waar er tussendoor de zoetste gezangen van oden te horen zijn? En tenslotte tegen de avond zijn er dan toneelvoorstellingen, en daarna opnieuw banketten, en zo iedere dag tot in het eeuwige.'
Nadat deze dingen waren uitgesproken, verkondigde de vierde schare, die de tweede uit de westelijke streek was, haar mening en sprak: 'Wij hebben tal van ideeën gekoesterd over de hemelse vreugden en over de eeuwige gelukzaligheid. Wij hebben de verschillende vreugden onderzocht en die met elkaar vergeleken en zijn tot de slotsom gekomen dat de hemelse vreugden paradijselijke vreugden zijn. Wat is de hemel anders dan een paradijs, dat zich uitstrekt van het oosten tot het westen, en van het zuiden tot het noorden. Met daarin bomen vol vruchten en bloemen vol verrukkingen en waar in het midden de prachtige Boom des Levens staat. De gezegenden zitten daar rond omheen en nuttigen vruchten met een heerlijke smaak. En zij zijn versierd met bloemenkransen van de zoetste geur. Deze dingen worden door de adem van de voortdurende lente dagelijks met oneindige verscheidenheid geboren en opnieuw geboren. Tevens wordt het gemoed aanhoudend vernieuwd vanwege hun voortdurende geboorte en bloei en door de voortdurende voorjaarstemperatuur. De gezegenden kunnen wel niet anders dan elke dag nieuwe vreugden in- en uitademen. Vandaar worden ze teruggevoerd tot de bloei van hun leven, en daardoor tot de oorspronkelijke staat waarin Adam en zijn echtgenote waren geschapen, en zo teruggebracht tot hun paradijs, dat van de aarde overgedragen is in de hemel.'
De vijfde schare, die de eerste was van de scherpzinnigen uit de zuidelijke streek, sprak het volgende uit: 'De hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid zijn niets anders dan een weergaloze heerschappij en de geweldigste schatten, en vandaar een meer dan koninklijke grootsheid en een meer dan luisterrijke glans. Dat de hemelse vreugden en het voortdurend genieten ervan, wat de eeuwige gelukzaligheid is, zulke dingen zijn, hebben wij duidelijk bespeurd aan hen die daarover in de vorige wereld beschikten. Bovendien aan het feit dat de gelukzaligen in de hemel zullen regeren met de Heer, en koningen en heersers zullen zijn, omdat zij de zonen zijn van Hem Die de Koning der koningen en de Heer der heren is; en dat zij zullen zitten op tronen, en de engelen hen zullen bedienen. De grootsheid van de hemel hebben wij duidelijk hieraan gezien, dat het Nieuwe Jeruzalem, waarmee de heerlijkheid van de hemel wordt beschreven, poorten zal hebben die elk uit één enkele parel zal zijn. Waar de straten uit zuiver goud zijn, en de muur gegrondvest is op kostbare stenen. Bijgevolg dat eenieder die in de hemel is opgenomen, zijn eigen paleis heeft, schitterend van glanzend gouden kostbaarheden, en een heerschappij die achtereenvolgens van de een op de ander zal overgaan. En omdat het ons bekend is dat aan zulke dingen vreugden zijn ingeboren en de gelukzaligheid daarin is geënt, en dat die de eeuwige beloften van God zijn, zo hebben wij nergens anders vandaan de gelukzaligste staat van het hemels leven kunnen afleiden.'
Hierna verhief de zesde schare, die de tweede uit de zuidelijke streek was, de stem, en zei: 'De vreugde des hemels en haar eeuwige gelukzaligheid is niets anders dan de voortdurende verheerlijking van God, een tot in de eeuwigheid aanhoudend plechtig feest, en een aller gezegendste eredienst met gezangen en gejubel, en zo een bestendige verheffing van de harten tot God. In het volle vertrouwen van de aanvaarding van de gebeden en de lofprijzingen vanwege de Goddelijke weldadigheid in het schenken van deze zegeningen aan hen.' Enigen uit deze schare voegden daaraan toe dat die verheerlijking gepaard zal gaan met verheven luister en met de welriekendste reukwerken, en met statige processies; vooraan de opperste hogepriester met een grote trompet, gevolgd door de primaten en sleuteldragers, de grote en kleine, en daarachter mannen met palmtakken, en vrouwen met gouden beelden in de handen.'
4. De zevende schare, die vanwege hun licht aan de overigen niet zichtbaar was, kwam uit het oosten van de hemel. Het waren engelen uit hetzelfde gezelschap waaruit de engel met de bazuinen was. Toen zij in hun hemel hadden gehoord dat er zelfs niet één in de christelijke wereld weet wat de vreugde des hemels en de eeuwige gelukzaligheid is, hadden zij tot elkaar gezegd: 'Dit kan geenszins de waarheid zijn; er kan niet een zo grote duisternis en zulk een domheid in het denken van de christenen zijn. Laten ook wij neerdalen en horen of het de waarheid is; en indien het de waarheid is, zo is dat voorzeker iets heel monsterlijks.'
Toen zeiden die engelen tot de engel met de bazuin: 'Het is u bekend dat ieder mens die naar de hemel heeft verlangd en iets bepaalds heeft gedacht over de vreugden daar, na de dood wordt binnengeleid in de vreugden van zijn verbeelding. En dat zij, na ervaren te hebben hoe die vreugden zijn, namelijk dat zij zijn volgens de onzinnige ideeën van hun gemoed, en volgens de ijlkoortsen van hun fantasie, daaruit worden weggeleid en worden onderricht. Dit gebeurt in de wereld der geesten met de meesten die in het vorige leven hebben nagedacht over de hemel, en iets over de vreugden daar hebben geconcludeerd zodat het verlangen daarnaar ontstond.' Na deze dingen gehoord te hebben, zei de engel met de bazuin tot de zes scharen wijzen uit de christelijke wereld: 'Volgt mij, en ik zal u binnenleiden in uw vreugden, aldus in de hemel.'
5. Nadat dit gezegd was, ging de engel hen voor en werd eerst begeleid door de schare van hen die zich er in hadden bevestigd dat de hemelse vreugden alleen bestonden uit de gezelligste samenkomsten en de zoetste keuvelarijen. Deze groep werd door de engel binnengeleid tot menigten in de noordelijke streek voor wie de hemelse vreugden in de vorige wereld precies zo waren geweest. Daar was een groot huis waarin dezen bij elkaar waren. In dat huis waren meer dan vijftig kamers, onderscheiden volgens de verschillende soorten van conversaties. In sommige kamers spraken zij over zulke dingen die zij hadden gezien en gehoord op het marktplein en op straat. In andere kamers spraken zij allerlei beminnelijke dingen over het schone geslacht. Deze conversaties werden doorvlochten met geestigheden, zo intens dat de aangezichten van allen daar zich verbreedden tot een vrolijk gelach. In andere kamers werd het nieuws van de hoven besproken, van de ministeries, van de politieke toestand en van de verschillende zaken die van geheime zittingen waren uitgelekt, en dit alles werd doorspekt met redeneringen en gissingen met betrekking tot komende gebeurtenissen. In andere vertrekken werd gesproken over de handel, in andere over letterkundige onderwerpen, in weer andere over dingen die tot het burgerlijk beleid behoorden en het zedelijk leven, in nog weer andere over kerkelijke aangelegenheden en over sekten en zo meer. Het werd mij gegeven om een blik in dat huis te werpen en ik zag mensen van kamer tot kamer ronddraven, op zoek naar gezelschappen die in dezelfde aandoening waren en de vreugde daaruit. In deze groepen merkte ik drie soorten mensen op: sommigen ernaar snakkend om te spreken, sommigen verlangend om vragen te stellen en sommigen gretig om te luisteren.
Het huis had vier poorten, naar elke windstreek één en ik merkte op dat velen zich uit hun gezelschap losmaakten en zich haastten om weg te komen. Ik volgde sommigen naar de oostelijke poort en zag er daar enkelen met een treurig gezicht naast zitten. Terwijl ik op hen toetrad vroeg ik waarom zij daar zo droevig zaten. Zij antwoordden: 'De poorten van dit huis worden dichtgehouden voor hen die er uit zouden willen en het is nu de derde dag sinds wij hier binnentraden. Wij hebben het leven van ons verlangen zo uitputtend geleefd in gezelschappen en wij zijn van het eindeloos gepraat zo vermoeid dat wij het nauwelijks uithouden om zelfs het gemompel dat ervan uitgaat te horen. Daarom hebben wij ons uit verveling naar deze poort begeven en hebben wij aangeklopt. Maar wij kregen als antwoord dat de poorten van dit huis niet worden geopend voor degenen die er uit willen, alleen voor hen die binnengaan. Men zei ons: Blijft, en geniet de hemelse vreugden. Uit dit antwoord hebben wij opgemaakt dat wij hier tot in het eeuwige dienen te blijven. Vandaar dat er droefenis in ons hart is gekomen, en nu benauwenis op onze borst drukt en zorg ons overvalt.'
Toen sprak de engel tot hen en zei: 'Deze staat is het heengaan van uw vreugden waarvan gij hebt geloofd dat zij de enige hemelse zijn, terwijl zij toch alleen maar bijkomstigheden zijn van de hemelse vreugden.' Toen vroegen zij aan de engel: 'Wat is dan de hemelse vreugde?' en de engel antwoordde kort: 'Het is het verkwikkende gevoel iets te doen wat voor onszelf en voor anderen van nut is. Het gevoel van vreugde vanuit dat nut heeft zijn wezen uit de Liefde en zijn bestaan uit de Wijsheid. De vreugde van het nut ontstaat uit de Liefde door de Wijsheid en is de ziel en het leven van alle hemelse vreugde. Er zijn in de hemelen de gezelligste bijeenkomsten die de gemoederen van de engelen opvrolijken en een weldaad zijn voor hun gemoed, hun borst ruimte en hun lichaam ontspanning geven. Maar zij genieten deze weldaden pas nadat zij de nutten door hun funkties en in hun werken hebben gedaan. Daarvandaan is de ziel en het leven in alle blijdschap en verlustiging. Neemt men echter die ziel of dat leven weg dan houden de bijkomstige vreugden achtereenvolgens op vreugden te zijn, en worden als van geen betekenis, daarna als onbenulligheden en tenslotte treurig en benauwend.' Nadat deze dingen waren gezegd werd de deur geopend en zij die daarnaast zaten sprongen naar buiten en vluchtten huiswaarts, ieder tot zijn functie en zijn werk en voelden zich herboren.'
6. Hierna sprak de engel tot degenen die zichzelf over de hemelse vreugden en over de eeuwige gelukzaligheid misleid hadden. Zij hadden de mening dat deze bestonden uit het houden van banketten met Abraham, Izaak en Jakob, waarna spelen en schouwspelen volgden en dan wederom banketten en zo door tot in het eeuwige. Tot hen zei hij: 'Volgt mij en ik zal u binnenleiden in de gelukzaligheden van uw vreugden.' En hij leidde hen door een bos tot aan een vlakke plek waar vlonders lagen waarop tafels waren gezet, vijftien aan de ene en vijftien aan de andere kant. En ze vroegen: 'Waarom zoveel tafels?' De engel antwoordde: 'De eerste tafel is van Abraham, de tweede van Izaak, de derde van Jakob en daarnaast in volgorde staan de tafels van de apostelen, aan de andere zijde evenzo vele tafels van hun echtgenoten. De eerste drie tafels zijn van Sarah, de echtgenote van Abraham, van Rebekka, de echtgenote van Izaak, en van Lea en Rachel, de echtgenoten van Jakob en de twaalf overige zijn van de echtgenoten van de twaalf apostelen.'
Na een kort oponthoud verschenen al de tafels beladen met gerechten, de kleine ruimten ertussen waren versierd met kleine piramiden waarin versnaperingen zaten. De gasten stonden rondom de tafels in afwachting van hun gastheren. Na enig wachten zag men hen binnenkomen in volgorde van waardigheid van Abraham tot de laatste van de apostelen. Terstond liep ieder naar zijn tafel toe en zette zich daar neer, aan het hoofd van een rustbank. Daar vandaan zeiden zij tot de omstanders: 'Komt bij ons aan tafel.' En aldus geschiedde, de mannen met de aartsvaders en de vrouwen met hun echtgenoten en zij aten en dronken blijmoedig en met eerbied. Na de maaltijd gingen de aartsvaders heen en toen werden spelen gehouden, reidansen van meisjes en jongelingen en daarna schouwspelen. Na afloop werden zij wederom tot een banket uitgenodigd, maar met dien verstande dat zij de eerste dag zouden eten met Abraham, de tweede met Izaak, de derde met Jakob, de vierde met Petrus, de vijfde met Jakobus, de zesde met Johannes, de zevende met Paulus en met de overigen in volgorde tot aan de vijftiende dag toe en van daar af zou men in dezelfde volgorde de maaltijden opnieuw beginnen door van zitplaats te veranderen en zo tot in het eeuwige.
Hierop riep de engel de mannen van zijn groep samen en zei tot hen: 'Al degenen die gij aan de tafels hebt gezien zijn in een zelfde soort inbeelding geweest over de hemelse vreugden, en de daaruit eeuwig voortvloeiende gelukzaligheid, als gij. Daarom worden dergelijke banket scènes opgevoerd en door de Heer toegelaten opdat zij de onjuistheden van hun voorstellingen mogen zien en daarvan mogen worden afgebracht. De mannen die gij aan het hoofd van de tafels hebt gezien, waren vermomde grijsaards, merendeels uit het boerenvolk die vanwege een zekere welgesteldheid meer zelfingenomen waren dan de overigen. Over hen werd de fantasie gebracht dat zij de aartsvaders waren. Maar volgt mij nu op de wegen die van dit feestterrein uitgaan.'
En zij volgden hem en zagen er vijftig hier en vijftig daar die hun buiken hadden volgepropt tot walgens toe. Sommigen begeerden terug te keren tot hun huiselijke beslommeringen, sommigen tot hun ambt, anderen tot hun bedrijf en weer anderen tot hun werk. Maar velen werden door de bewakers van het bos tegengehouden en gevraagd naar de dagen van de feestelijkheden en of ze nog met Petrus en Paulus aan tafel hadden gegeten en indien ze eerder waren heengegaan, alvorens dat gedaan te hebben, dat onbehoorlijk zou zijn geweest en hun tot schande zou strekken. Maar de meesten antwoordden: 'Wij zijn onze vreugden zat; de spijzen zijn ons smakeloos geworden en het aroma flauw. Onze maag walgt ervan, we kunnen het zelfs niet verdragen er iets van te proeven. We hebben ettelijke dagen en nachten in deze zwelgerij doorgebracht en verzoeken nu dringend om vrijgelaten te worden.' Na te zijn bevrijd vluchtten zij, op een draf, snakkend naar adem, naar huis.
Hierna riep de engel de mannen van de schare samen, en onderwees hen onderweg in de dingen van de hemel: 'In de hemel zijn evenzeer, net als in de wereld, spijzen en dranken, er zijn feestelijkheden en banketten en bij de meer voorname mensen zijn er tafels met kostelijke feestgerechten, en lekkernijen en verrukkelijke schotels, waardoor het gemoed wordt opgevrolijkt en verkwikt. Er zijn eveneens spelen en schouwspelen en concerten en zang-uitvoeringen en al deze dingen tot in de hoogste volmaaktheid. Zulke dingen schenken hun ook vreugde, maar geen gelukzaligheid; dit laatste moet in de vreugden zijn en daaruit ontstaan. De gelukzaligheid in de vreugden maakt dat de vreugden echte vreugden zijn. Zij maakt die rijker en houdt ze er van af om goedkoop te worden of dat ze gaan tegenstaan. En deze gelukzaligheid heeft ieder krachtens de uitoefening van het nut in zijn functie. In de aandoening van de wil van elke engel ligt een bepaalde ader verscholen die het gemoed daartoe lokt om iets te doen. Hierdoor schenkt het gemoed zichzelf kalmte en voldoening. Deze voldoening en die kalmte maken de staat van het gemoed ontvankelijk voor de liefde van het nut vanuit de Heer. En uit de opname van deze liefde volgt de hemelse gelukzaligheid, die het leven is van de eerder vermelde vreugden. De hemelse spijs is in wezen ook niet iets anders dan de liefde, de wijsheid, en het nut samen, dat wil zeggen, het nut door de wijsheid vanuit de liefde. Vandaar wordt aan eenieder in de hemel spijs gegeven voor het lichaam, volgens het nut dat betracht wordt. Een weelderige spijs voor hen die in een uitmuntend nut zijn, een middelmatige, maar wel van uitgezochte smaak, voor hen die in het nut van de middelste graad zijn en een geringe spijs voor hen die in een gering nut zijn, maar geen voor de luiaard.'
7. Hierna riep hij tot zich de schare van zogenaamde wijzen die de hemelse vreugden en uit deze de eeuwige gelukzaligheid hadden gesteld in een uiterst voortreffelijke heerschappij en onmetelijke rijkdom en in een meer dan koninklijke grootsheid en luisterrijke glans. Dit alles omdat er in het Woord wordt gezegd dat zij koningen en vorsten zullen zijn en dat zij zullen regeren met Christus tot in het eeuwige en dat zij zullen worden bediend door de engelen, en nog veel meer dingen. De engel zei tot dezen: 'Volgt mij, en ik zal u binnenleiden in uw vreugden.' En hij leidde hen binnen in een galerij gebouwd uit zuilen en piramiden. Aan de voorzijde was een laag paleis dat toegang gaf tot de galerij en door dit paleis leidde hij hen binnen. En zie, men zag mensen, twintig hier en twintig daar en zij waren in afwachting. En plotseling was daar iemand aanwezig die een engel voorstelde en deze zei tot hen: 'Door deze galerij voert de weg tot de hemel. Verblijft hier nog enige tijd en bereidt u voor, want de ouderen onder u zullen koningen zijn en de jongeren hoogheden.'
Na deze woorden verscheen naast elke zuil een troon en op de troon een zijden overkleed en op het overkleed een scepter en een kroon. En naast elke piramide verscheen een zetel, drie el, ongeveer 90 cm. boven de grond en op elke zetel een keten van gouden schakels en het lint van een ridderorde waarvan de einden werden samengehouden door diamanten gespen. Toen riep een luide stem: 'Gaat nu, kleedt u, zet u neer en wacht.' En onmiddellijk schoten de ouderen op de tronen toe en de jongeren naar de zetels, en zij kleedden zich en zetten zich neer. Toen verscheen er uit de lagere gebieden een soort nevel en door het inademen van deze nevel begonnen de gezichten van de degenen die op de tronen en zetels zaten op te zwellen en zij zetten een hoge borst op en zij raakten vervuld van vertrouwen dat zij nu echt koningen en hoogheden waren. Die nevel was een aura van de fantasie waardoor zij werden beïnvloed. En plotseling kwamen jonge mannen als uit de hemel toegevlogen en zij stelden zich op om hen te bedienen, twee achter elke troon en één achter elke zetel. En er werd van tijd tot tijd door een heraut uitgeroepen: 'Gij koningen en prinsen, wacht nog even; in de hemel worden nu uw hoven in gereedheid gebracht; weldra zullen de hovelingen met het gevolg aankomen en u binnenleiden.'
Zij wachtten en wachtten totdat zij adem tekort kwamen en raakten uitgeput van verlangen. Na drie uren werd de hemel boven hun hoofden geopend en de engelen zagen neer en daar zij medelijden met hen hadden, zeiden ze: 'Waarom zit gij daar zo verdwaasd en speelt gij komedie? Zij hebben de spot met u gedreven, en u van mensen tot afgoden gemaakt, omdat gij er uw zinnen op hebt gezet te regeren met Christus als vorsten en prinsen en dat de engelen u dan zullen bedienen. Zijt gij de woorden van de Heer vergeten dat wie in de hemel groot wil zijn, dienaar moet worden. Leert dan nu wat er bedoeld wordt met koningen en prinsen en wat onder regeren met Christus wordt verstaan, namelijk wijs zijn en nutten doen. Het koninkrijk van Christus immers, hetwelk de hemel is, is een rijk van nutten; want de Heer heeft allen lief en vandaar wenst Hij voor allen het goede en het goede is het nut. En omdat de Heer de goede dingen of nutten door middel van engelen doet en in de wereld door de mensen, geeft Hij derhalve aan hen die getrouw goede nutten doen, de liefde van het nut en het loon ervan. Dit is de innerlijke zegening en de eeuwige gelukzaligheid. Er zijn in de hemelen evenals op aarde, de meest voortreffelijke heerschappijen en de grootste weelde, er zijn immers regeringen en regeringsvormen en zodoende zijn er grotere en kleinere mogendheden en waardigheden. En zij die in de hoogste waardigheid zijn hebben paleizen en hofhoudingen die de pracht en praal van de paleizen en hofhoudingen van keizers en koningen op aarde te boven gaan. En vanwege het aantal van de hovelingen, ministers en gevolg en vanwege de schitterende gewaden, worden ze omgeven door respect en eerbied. Maar de hoogstgeplaatsten zijn gekozen uit degenen van wie het hart in het openbaar welzijn is en alleen in de schitterende grootsheid van de lichamelijke zinnen zijn ter wille van de gehoorzaamheid. En daar het tot het openbaar welzijn behoort dat eenieder enig nut doet in het gezelschap evenals in een algemeen lichaam, en elk nut vanuit de Heer is en gedaan wordt door engelen en mensen alsof door henzelf, is het duidelijk wat er bedoeld wordt met regeren met de Heer.' Nadat zij deze woorden uit de hemel gehoord hadden daalden de als koningen en hoogheden verklede personen af van hun tronen en zetels en wierpen hun scepters, kronen en mantels van zich af. De nevel waaruit de aura van de fantasie was voortgekomen, week van hen en een blinkende wolk waarin een aura van wijsheid was, oversluierde hen en door deze aura keerde de gezondheid in hun gemoed terug.
8. Hierna keerde de engel terug naar het huis van samenkomst van de wijzen uit de christelijke wereld. En hij riep bij zich degenen die zichzelf misleid hadden in het geloof dat de hemelse vreugden en de eeuwige gelukzaligheid paradijselijke verrukkingen waren. Tot dezen zei hij: 'Volgt mij en ik zal u binnenleiden in het paradijs, uw hemel, opdat gij kunt intreden in de zegeningen van uw eeuwige gelukzaligheid.' En hij leidde hen binnen door een hoge poort die gevormd was uit ineengestrengelde takken en twijgen van statige bomen. Na het binnentreden voerde hij hen rond langs slingerpaden van de ene tot de andere plaats. Het was inderdaad een paradijs aan de eerste toegang tot de hemel, waarin zij worden binnengelaten die in de wereld hadden geloofd dat de gehele hemel één paradijs is, omdat het zo wordt genoemd. Ze hadden zich het idee ingeprent dat er na de dood een volledige rust na alle arbeid is. En dat deze rust niet iets anders zou zijn dan het inademen van de diepste ziel van verrukking en over rozen te gaan, door de heerlijkste druivensappen te worden opgevrolijkt en feestelijke maaltijden te vieren en dat dit leven alleen in het hemels paradijs is te vinden.
Door de engel geleid, zagen zij een immense menigte zowel van oudere als van jonge mannen en jongens. Eveneens van vrouwen en meisjes die op rozenbedden zaten in groepjes van drie en tien, en die kransen vlochten waarmee ze de hoofden van de ouderen konden tooien en de armen van de jongemannen en linten als versiering op de borst van de knapen aanbrachten. Elders waren zij bezig vruchten van de bomen te plukken en die in korven naar hun vrienden te dragen. Anderen persten sap uit druiven, kersen en bessen en vulden daar de bekers mee en dronken daaruit met grote teugen. Weer anderen die de aangename geuren door de neus inademden die de bloemen, vruchten en geurige bladeren uitwasemden en rondom verspreidden. Weer anderen lieten zoete melodieën horen waarmee zij het gehoor van de luisteraars streelden. Elders zaten zij neer aan bronnen en leidden waterstroompjes uit de hoofdstroom om in verschillende vormen. Weer ergens anders waren zij aan het wandelen, pratend en schertsend; anderen waren aan het hardlopen, spelen of dansen, hier in groepen en daar in kringen. Anderen gingen tuinhuisjes binnen om op rustbanken te liggen, behalve nog tal van andere paradijselijke genoegens.
Nadat ze deze dingen hadden gezien voerde de engel zijn metgezellen langs kronkelende wegen her- en derwaarts en tenslotte tot enige geesten die in een allerschoonste rozengaard zaten, omringd door olijfbomen, sinaasappel- en citroenbomen. Deze hielden hun handen tegen hun wangen en weeklaagden en huilden terwijl ze hun lichaam heen en weer bewogen. De metgezellen van de engel spraken hen aan en zeiden: 'Waarom zitten jullie hier zo?' En zij antwoordden: 'Het is nu de zevende dag sinds wij in dit paradijs kwamen. Toen wij binnenkwamen scheen het alsof ons gemoed in de hemel was opgeheven en binnengelaten in de binnenste vreugden van de gelukzaligheden. Maar na drie dagen begonnen die vreugden te versomberen en af te nemen in ons gemoed en waren niet meer te waar te nemen en begonnen zo te verdwijnen. En toen onze denkbeeldige vreugden zo eindigden, vreesden wij alle genietingen van ons leven te verliezen en zijn wij in twijfel geraakt over de eeuwige gelukzaligheid, zelfs of er wel een is. Daarna zijn wij gaan zwerven langs wegen en over vlakten, op zoek naar de poort waardoor wij waren binnengekomen. Wij zwierven maar rond in cirkels en vroegen degenen die wij tegenkwamen of zij de weg wisten. Enigen zeiden dat die poort niet te vinden is omdat deze paradijselijke tuin een uitgestrekt labyrint is, zodanig dat wie er uit wil gaan er des te dieper in raakt.
Daarom kunt gij niets anders doen dan hier blijven tot in het eeuwige. Gij zijt in het middelpunt, waar alle verrukkingen bij elkaar komen.' Verder zeiden zij tot de metgezellen van de engel: 'Wij hebben hier nu anderhalve dag gezeten en omdat wij geen hoop hebben de uitgang te kunnen vinden, hebben wij op dit rozenbed plaats genomen. Wij zien om ons heen een overvloed van olijven, druiven, sinaasappels en citroenen, maar hoe langer wij daarnaar kijken, hoe vermoeider onze ogen worden, zoals ook onze reuk met het ruiken en de smaak bij het proeven. Dit is de oorzaak van de neerslachtigheid die gij bij ons bemerkt en ons jammeren en onze tranen.'
Na deze dingen gehoord te hebben, zei de engel van die schare: 'Dit paradijselijke labyrint is waarlijk de ingang naar de hemel. Ik weet waar de uitgang zich bevindt en ik zal u naar buiten leiden.' Na deze woorden stonden de zittenden op, omhelsden de engel, en samen met de schare vergezelden zij hem. Onderweg leerde de engel hun wat hemelse vreugde en daaruit de eeuwige gelukzaligheid is. Dat zij namelijk niet de uitwendige paradijselijke genietingen zijn, tenzij die er tegelijkertijd zijn, maar dat er ook inwendige paradijselijke verrukkingen zijn. De uitwendige paradijselijke geneugten zijn slechts de genietingen van de zinnen van het lichaam, maar de innerlijke zijn de verrukkingen van de aandoeningen van de ziel. Als de laatste niet in de eerste aanwezig zijn, is het hemelse leven er niet in, omdat de ziel er niet in is. En zonder zijn overeenstemmende ziel verkwijnt en verstart elke vreugde op de lange duur en het vermoeit het gemoed meer dan arbeid. Overal in de hemelen zijn paradijselijke tuinen en de engelen ontlenen daar vreugde aan. En deze vreugde is voor hen vreugde voor zover de verrukking van de ziel daarin aanwezig is.
Nadat zij deze dingen hadden gehoord, vroegen allen wat de verrukking van de ziel is en waar deze vandaan komt. De engel antwoordde: ' De verrukking van de ziel is uit de liefde en de wijsheid van de Heer. En omdat de liefde uitwerking heeft, uitwerking door de wijsheid, derhalve is de zetel van beide in de uitwerking en de uitwerking is het nut. Deze verrukking vloeit vanuit de Heer in de ziel in en daalt neer in de hogere en lagere dingen van het gemoed, in alle zinnen van het lichaam en komt daarin tot volheid. Vandaar wordt vreugde tot vreugde en wordt eeuwig door de Eeuwige waaruit zij voortkomt. Gij hebt paradijselijke dingen gezien en ik verzeker u dat daar niet iets is, nog geen blaadje, dat niet uit het huwelijk van de liefde en de wijsheid in het nut is. En daarom is de mens, indien hij in dit huwelijk is, in een hemels paradijs en dus in de hemel'.
9. Hierna keerde de engelgids terug naar het gebouw van samenkomst, naar hen die zich sterk hadden overreed dat de hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid bestaan uit een voortdurende verheerlijking van God en een tot in het eeuwige voortdurend feest. Dit vond zijn oorzaak hierin dat zij in de wereld hadden geloofd dat zij dan God zouden zien. En dat het hemelse leven vanwege de eredienst van God het hemelse leven en een eeuwigdurende sabbat wordt genoemd. Tot dezen zei de engel: 'Volgt mij en ik zal u binnenleiden in uw vreugden.' Hij leidde hen daarop binnen in een kleine stad waar in het midden een tempel stond en waar alle huizen gewijde kapellen werden genoemd. In die stad zagen zij een menigte die toestroomde vanuit elke hoek van het omliggende land en onder hen waren een aantal priesters. Deze ontvingen de zojuist aangekomenen, begroetten hen en hen bij de handen nemend leidden zij hen tot de poorten van de tempel en vanaf daar naar enige kapellen rondom de tempel. Daar werden zij ingewijd in de altijddurende eredienst van God, en zeiden dat deze stad de voorhof was tot de hemel en dat de tempel van deze stad de ingang was tot de prachtigste en allergrootste tempel die er in de hemel bestond. 'Daar wordt God door de engelen verheerlijkt tot in het eeuwige met gebeden en lofprijzingen. De regels hier en ginds luiden dat nieuw-aangekomenen eerst de tempel zullen binnentreden en daar drie dagen en drie nachten zullen verblijven. Na deze inwijding gaan ze naar de huizen van de stad, die even zo vele kapellen zijn die door ons zijn gewijd. En van kapel tot kapel en in gemeenschap met degenen die daar verzameld zijn zullen ze bidden, zingen en lofprijzingen uitdragen. Wacht u er vooral voor dat gij in uzelf aan niets anders denkt en met uw metgezellen niets anders spreekt dan alleen heilige, vrome en godsdienstige dingen.'
Hierna leidde de engel het gezelschap de tempel binnen. Het was er stampvol met velen die in de wereld in grote waardigheid waren geweest en ook met velen uit het gewone volk. Er waren wachters aan de poorten geplaatst opdat niemand naar buiten zou kunnen gaan voordat hij daar drie dagen had doorgebracht. En de engel zei: 'Heden is het de tweede dag sinds deze aanwezigen zijn binnengetreden. Slaat hen gade en gij zult hun verheerlijking van God zien.' Zij sloegen hen gade en zagen dat de meesten sliepen en dat zij die wakker waren aldoor maar gaapten. Sommigen, tengevolge van de aanhoudende verheffing van de gedachten tot God zonder dat er een reactie van die gedachten terugkwam in het lichaam, zaten met aangezichten alsof die van het lichaam waren afgescheiden. Zo immers scheen het henzelf toe en vandaar ook aan anderen. Zij zagen sommigen met verwilderde ogen vanwege het voortdurende hemelwaarts richten daarvan. In één woord, zij zagen ze daar met een beklemming op de borst en afgemat van geest uit verveling. Zij waren allen afgekeerd van de kansel en riepen uit: 'Onze oren zijn verdoofd, houdt op met preken, we kunnen geen woord meer horen, alleen al het geluid gaat tegenstaan.' En toen stonden zij op en schoten elkaar verdringend op de poorten toe, braken deze open, drongen de bewakers in het nauw en verjoegen ze. Toen de priesters dit zagen volgden zij hen en sloten zich bij hen aan onderwijl lerend en zuchtend. En zij zeiden: 'Viert het feest, verheerlijkt God, heiligt u. In deze voorhof van de hemel zullen wij u inwijden in de eeuwige verheerlijking van God in een schitterende en allergrootste tempel, die er in de hemel is en aldus in de genieting van de eeuwige gelukzaligheid.' Maar deze verzoeken werden door hen niet begrepen en nauwelijks gehoord, zo afgestompt als zij waren omdat hun gemoed twee dagen als het ware schijndood was geweest en ze waren afgehouden van hun huiselijke en openbare bezigheden. Toen zij zich van de priesters trachtten los te rukken, grepen die hun armen vast en ook aan hun kleding om hen naar de kapellen toe te duwen waar zij zouden prediken, maar het was tevergeefs. Zij riepen uit: 'Laat ons los, we voelen ons of ons lichaam in onmacht zal vallen.'
Nadat deze dingen gezegd waren, zie, er verschenen vier mannen in blinkend witte klederen met een tiara op. Een van hen was in de wereld aartsbisschop geweest en de andere drie waren bisschoppen geweest, allen nu engel geworden. Dezen riepen de priesters samen en spraken hen toe met de woorden: 'Wij hebben u vanuit de hemel met deze schapen gezien, maar hoe weidt gij hen? Gij weidt hen tot de waanzin toe. Gij weet niet wat er onder de verheerlijking van God wordt verstaan. Daar wordt mee bedoeld de vruchten van de liefde voortbrengen, dat wil zeggen, getrouw, oprecht en met ijver het werk van uw functie doen, dit volgt immers uit de liefde tot God en de liefde tot de naaste. Bovendien is het de band van het gezelschap en het goede daarvan. Hierdoor wordt God verheerlijkt en door de eredienst op gezette tijden. Hebt gij niet de woorden van de Heer gelezen: Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt, en gij mijn discipelen wordt. (Johannes 15:8) Gij priesters kunt in de verheerlijking van de eredienst zijn omdat dit uw ambt is en gij daaruit eer, roem en beloning hebt, maar zelfs gij kunt niet méér in die verheerlijking zijn dan zij, tenzij die eer, roem en beloning verbonden is met uw ambt.'
Na aldus te hebben gesproken gaven de bisschoppen bevel aan de poortwachters allen binnen te laten en anderen eruit te laten. Er is immers een grote menigte van mensen die door hun onwetendheid met betrekking tot de hemelse staat, niet anders hebben kunnen weten dan dat de hemelse vreugde de eeuwige eredienst is van God.
10. Hierna keerde de engel met zijn metgezellen terug tot de plaats van samenkomst waarvandaan de menigte wijzen zich nog niet had verwijderd. Daar riep hij diegenen tot zich die geloofd hadden dat de hemelse vreugde en de eeuwige gelukzaligheid slechts een toelating tot de hemel is, en een toelating uit Goddelijke genade. Dat zij dan vreugde zouden hebben zoals ook diegenen in de wereld hebben die op feestdagen de hoven van koningen binnentreden of op uitnodiging naar een bruiloft gaan. Tot dezen zei de engel: 'Blijft hier even. Ik zal de bazuin blazen en dan zullen diegenen hierheen komen die vermaard zijn om hun wijsheid in de geestelijke dingen van de kerk.' Na enkele uren naderden negen mannen, elk getooid met een lauwerkrans ten teken van zijn vermaardheid. De engel voerde dezen binnen in het gebouw der samenkomst, waar reeds diegenen aanwezig waren die al eerder waren samengeroepen. In hun tegenwoordigheid sprak de engel de negen gelauwerden toe en zei: 'Ik weet dat het op uw wens en volgens uw idee is toegelaten om tot de hemel op te klimmen en dat gij zijt teruggekeerd tot dit lagere of onderhemelse land met de volle wetenschap over de hemelse staat. Vertel ons daarom hoe de hemel aan u is verschenen.'
Zij antwoordden om de beurt. De eerste zei: 'Mijn idee over de hemel, vanaf de eerste kinderjaren tot aan het einde van mijn leven in de wereld, is geweest, dat het een plaats was van gelukzaligheid, zegening, liefelijkheid en genot. En als ik daar zou worden binnengelaten zou ik omhuld worden met een aura van gelukzaligheden en die zou ik met volle teugen inademen, zoals een bruidegom wanneer hij bruiloft viert en het bruidsvertrek binnentreedt met zijn bruid. Met deze voorstelling klom ik op tot in de hemel en ging aan de eerste wacht voorbij en eveneens aan de tweede. Toen ik echter bij de derde aankwam, sprak het hoofd van de wacht mij aan en zei: 'Vriend, wie ben je?' Ik antwoordde: 'Is dit hier niet de hemel? Ik ben hier naar toe opgeklommen vanuit mijn wens en verlangen. Laat mij binnen, verzoek ik u.' Toen liet hij mij binnen. Ik zag daar engelen in witte klederen. Zij liepen om mij heen en monsterden mij. Waarop zij mompelden: 'Zie eens, een nieuwe gast, niet gekleed in een hemels kleed.' Toen ik dit hoorde, dacht ik: 'Dit komt mij net zo voor als waar de Heer sprak over de man die zonder bruiloftskleed op de bruiloft was gekomen.' En ik zei: 'Geef mij zulke kleding.' Daarop lachten zij en er kwam iemand uit het gebouw aangesneld die het bevel gaf: 'Kleedt hem naakt uit, werpt hem naar buiten en zijn kleding er achteraan.' Zo werd ik naar buiten geworpen.'
De tweede zei op zijn beurt: 'Ik heb net zo geloofd als hij, namelijk dat als ik alleen maar toegelaten zou worden in de hemel die boven mijn hoofd is, vreugden mij zouden omhullen en mij tot in het eeuwige zouden bezielen. Mijn wens werd ook vervuld. Maar zodra de engelen mij zagen, vluchtten zij heen en zeiden tegen elkaar: 'Wat is dit voor een wonderlijk wezen? Hoe is deze nachtvogel hier gekomen?' En inderdaad voelde ik mij als mens veranderen, hoewel ik niet echt veranderde. Dit gevoel kwam over mij door het naar mij toetrekken van de hemelse atmosfeer. Maar weldra kwam er iemand het gebouw uitgesneld met het bevel dat twee bedienden mij zouden uitleiden en naar mijn woning terugvoeren langs de weg waarlangs ik was opgeklommen. Toen ik weer thuis was verscheen ik aan mijzelf en aan anderen weer als mens.'
De derde zei: 'Mijn idee van de hemel had ik steeds ontleend aan een plaats en niet aan de liefde. Toen ik dan ook in deze wereld kwam begeerde ik met groot verlangen en ik zag er die opklommen en ik volgde hen en werd toegelaten, maar niet verder dan enkele stappen. Maar toen ik mijn gemoed wilde verblijden volgens mijn opvatting van de vreugden en zaligheden daar, overviel mij een bedwelming en vandaar donkerheid voor mijn ogen en ik begon bijna waanzinnig te worden. Dit was tengevolge van het licht van de hemel dat zo wit was als sneeuw en waarvan wordt gezegd dat het wezen ervan de wijsheid is. Spoedig daarop, ten-gevolge van de warmte van de hemel die overeenstemde met de schittering van dat licht en het wezen waarvan wordt gezegd dat het liefde is, begon mijn hart te bonzen. Toen angst zich van mij meester maakte en ik door innerlijke pijn werd gemarteld, wierp ik mij daar achterover op de grond. Toen ik daar zo lag kwamen er bedienden uit het gebouw en gaven het bevel om mij voorzichtig in mijn eigen licht en warmte te dragen. Toen ik daarin terug kwam, keerden mijn hart en geest weer tot mij terug'
De vierde zei dat hij ook in een zelfde idee van plaats was geweest en niet in die van de liefde ten aanzien van de hemel. 'Toen ik net in de geestelijke wereld was aangekomen', zei hij, 'vroeg ik aan enige wijzen of het geoorloofd was op te klimmen tot in de hemel. Zij zeiden dat dit aan ieder werd toegestaan maar dat men moest oppassen niet naar beneden geworpen te worden. Ik lachte hierom en klom omhoog, in het geloof net als dat van de anderen, dat allen in de gehele wereld ontvankelijk waren voor de vreugden daar in hun volheid. Maar waarlijk, zodra ik binnen was kreeg ik bijna geen adem meer. Tengevolge hiervan en van de martelende pijn in mijn hoofd en lichaam wierp ik mijzelf languit op de grond. Ik kronkelde mij als een voor het vuur gehouden slang, kroop tot aan de rand van een afgrond en wierp mijzelf daar overheen omlaag. Daarna werd ik door enige omstanders die daar beneden stonden opgetild en naar een herberg gedragen, waar ik weer tot mijn positieven kwam.'
De vijf overigen gaven ook verbazingwekkende dingen over hun opklimmen in de hemel weer. Zij vergeleken de veranderingen van de staat van hun leven met de staat van een vis als die uit het water in de lucht wordt geheven en met de staat van vogels in de lucht. Zij zeiden dat zij na die harde ervaringen de hemel niet langer hadden begeerd maar slechts naar een samenleven met hun gelijken, waar dezen ook maar mochten zijn. Zij voegden daar nog aan toe: 'Wij weten dat in de geestenwereld waar wij zijn, allen eerst worden voorbereid, de goeden tot de hemel en de bozen tot de hel. Eenmaal voorbereid zien zij de wegen tot gezelschappen van hun gelijken voor zich geopend met wie zij tot in het eeuwige zullen samenzijn. Zij slaan deze wegen dan verheugd in omdat het de wegen van hun liefde zijn.' Toen allen van de eerste bijeenkomst deze dingen hoorden, bekenden zij evenmin een andere opvatting te hebben gehad van de hemel dan zoals die van een plaats waar zij met volle teugen de vreugden die hen omhulden tot in het eeuwige zouden opslorpen.
Hierna zei de engel van de bazuin tot hen: 'Gij ziet nu dat de hemelse vreugden en de eeuwige gelukzaligheid niet tot een plaats behoren, maar tot de staat van leven van een mens. En de staat van het hemelse leven is uit de liefde en de wijsheid en omdat het nut de samenhouder is van die twee, is de staat van het hemelse leven, uit die verbinding, in het nut. Het is hetzelfde indien men zegt de naastenliefde, het geloof en het goede werk, want naastenliefde is de liefde, het geloof is de waarheid waaruit de wijsheid is en het goede werk is het nut. Bovendien zijn er in onze geestenwereld plaatsen net als in de natuurlijke wereld, anders zouden er geen woningen en afzonderlijke verblijven zijn. Maar hier is een plaats geen plaats maar een verschijning van een plaats volgens de staat van liefde en wijsheid of naastenliefde en geloof.
Ieder die engel wordt draagt zijn hemel binnenin zich, omdat hij de liefde van zijn hemel binnenin zich draagt. De mens is namelijk vanuit de schepping een kleinste afbeelding, het beeld en de afdruk van de grote hemel; de menselijk vorm is niet anders. Daardoor komt eenieder in het hemelse gezelschap waarvan hij de vorm als afbeelding reeds in zichzelf draagt. Wanneer hij dus in dat gezelschap binnengaat, treedt hij binnen in een vorm die met hemzelf overeenkomt. Dus alsof hij vanuit zichzelf in die vorm binnengaat en daaruit in zichzelf keert en het leven ervan opneemt als het zijne en het zijne wordt het leven daarvan. Ieder gezelschap is als één geheel en de engelen daar zijn zoals de gelijksoortige delen waaruit dit algehele bestaat. Uit deze dingen volgt nu dat zij die in boze dingen zijn en vandaar in de onware en onwaarachtige dingen, in zichzelf een afbeelding van de hel hebben gevormd. Deze worden gemarteld vanwege de invloed van het tegenstrijdige en vanwege de hevigheid van die werking. De helse liefde is immers tegengesteld aan de hemelse liefde en vandaar raken die twee liefden met elkaar in botsing evenals vijanden, en zij doden elkaar wanneer zij slaags raken'
11. Nadat deze dingen zo duidelijk gezegd waren, werd een stem uit de hemel gehoord die zich richtte tot de engel met de bazuin: 'Kies er tien uit degenen die samengeroepen zijn en leid die bij ons binnen. Wij hebben van de Heer vernomen dat Hij hen zal voorbereiden opdat de warmte en het licht, of de liefde en de wijsheid van onze hemel hen gedurende drie dagen geenszins zal schaden.' Er werden er toen tien uitgekozen en dezen volgden de engel. Langs een steil voetpad beklommen zij een zekere heuvel en daar vandaan een berg waarop de hemel van die engelen was. Van een afstand was deze hemel aan hen eerder als een uitgestrekte ruimte in de wolken verschenen. De poorten werden voor hen geopend en nadat zij de derde poort waren doorgegaan, snelde de engelgids naar de vorstelijke leider van dat gezelschap of hemel en kondigde hun komst aan. De vorst antwoordde: 'Neem enigen van mijn lijfwacht en laat hun weten dat hun komst mij aangenaam is. Leid hen dan in mijn voorpaleis en wijs eenieder zijn kamer en slaapvertrek en neem ook enigen van mijn hovelingen en van mijn bedienden om hun hulp te bieden en op hun wenken te bedienen.' Zo gebeurde het ook. Toen zij door de engel waren binnengeleid, vroegen zij of het geoorloofd was om nu naar de vorst te gaan. De engel antwoordde: 'Het is nu nog ochtend en dit is niet geoorloofd vóór het middaguur. Allen zijn tot die tijd bezig in hun ambt en werkzaamheden, maar gij zijt uitgenodigd tot het middagmaal en dan zult gij met onze vorst aan tafel zitten. Intussen zal ik u rondleiden in zijn paleis waar gij grootse en prachtige dingen zult zien.'
12. Toen zij naar het paleis werden geleid, zagen zij dit eerst aan de buitenzijde. Het was groot en opgetrokken uit porfiersteen met een onderbouw van jaspis en voor de poort stonden zes hoge zuilen uit lazuursteen. Het dak bestond uit platen goud en de hoge vensters van doorzichtig kristal en ook de kozijnen waren van goud. Hierna werden zij het paleis binnen-gebracht en rondgeleid van kamer tot kamer. Zij zagen daar ornamenten van onuitsprekelijke sierlijkheid en aan de plafonds decoraties van onnavolgbaar beeldhouwwerk. Langs de wanden waren zilveren tafels geplaatst met goud ingelegd. Hierop lagen allerlei gebruiksvoorwerpen gemaakt uit kostbare stenen en uit complete juwelen in hemelse vormen. Er waren meer dingen die niet door enig oog op aarde ooit waren gezien en waarvan dan ook niemand had kunnen geloven dat er zulke dingen in de hemel zijn. Toen zij daar zo vol verbazing naar die pracht stonden te kijken, zei de engel: 'Verwondert u niet; de dingen die gij ziet zijn niet door engelenhanden gemaakt en vervaardigd, maar zijn geformeerd door de Schepper van het heelal en zijn onze vorst ten geschenke gegeven. Daarom is hier de bouwkunst in haar wezenlijke zelf en hieruit zijn alle regels van deze kunst in de wereld.' Hij voegde daaraan toe: 'Gij zijt misschien van mening dat zulke dingen onze ogen betoveren en ons zodanig verdwazen dat wij die dingen voor de vreugden van onze hemel houden, maar omdat ons hart niet in die voorwerpen is, zijn het slechts bijkomstigheden voor de vreugden van ons hart. Voor zover wij dus deze dingen beschouwen als bijkomstigheden en als scheppingen van God, beschouwen wij hierin zijn Goddelijke almacht en genade.'
13. Hierna zei de engel tot hen: 'Het is nog niet het midden van de dag, komt met mij mee in de tuin van de vorst, die aan dit paleis grenst.' Zij gingen met hem mee en aan de in-gang zei hij: 'Ziet, een tuin prachtiger dan de tuinen in dit hemels gezelschap.' Maar zij antwoordden: 'Wat zegt u nu? Hier is geen tuin. Wij zien slechts een enkele boom en in de takken en in de top zien wij vruchten als van goud en bladeren als van zilver waarvan de randen zijn versierd met smaragden en onder die boom kleine kinderen met hun verzorgsters.' Hierop zei de engel met geïnspireerde stem: 'Deze boom staat in het midden van de tuin en wordt door ons de Boom van onze hemel genoemd en door sommigen de Boom des Levens. Maar gaat verder voort en treedt naderbij en uw ogen zullen geopend worden en gij zult de tuin zien.' Dit deden zij en hun ogen werden geopend. Zij zagen bomen, omwonden met wijnranken en overladen met smakelijke vruchten waarvan de met fruit beladen boomtoppen zich bogen naar de Boom des Levens die in het midden stond.
Deze bomen waren in een ononderbroken reeks geplant, die uitliep en zich voortzette in steeds weer nieuwe kringen of cirkels zoals die van een spiraal zonder einde. Het was een volmaakte spiraal van bomen waarin zonder onderbreking de ene soort de andere volgde al naar de edelheid van de vruchten. Het beginpunt van de cirkel lag op aanzienlijke afstand van de Boom in het midden, en de tussenruimte schitterde door de lichtstraling waardoor de bomen van de ring glansden met een pracht die van de eerste bomen tot de laatste geleidelijk en zonder onderbreking overging. De eerste bomen, over-dadig prijkend met de kostelijkste vruchten, waren de meest voortreffelijke. Zij worden paradijselijke bomen genoemd en zijn nergens in de natuurlijke wereld ooit gezien omdat zij daar niet zijn noch kunnen bestaan. Hierna volgden de olijfbomen, vervolgens wijnstokken, na deze volgden welriekende geurbomen en tenslotte bomen nuttig voor bewerking. Hier en daar in deze spiraal of kring van bomen waren zitplaatsen gemaakt uit samengevlochten twijgen die tot een holte waren gevormd en verrijkt en getooid met hun vruchten. In die ononderbroken kring van bomen waren doorgangen die uitkwamen op bloembedden die in perken en bedden waren onderverdeeld en die weer uitkwamen op grasvelden.
Bij deze aanblik riepen de metgezellen van de engel uit: 'Ziet, de hemel in vorm; waarheen we ook onze blik richten, er vloeit iets hemels-paradijselijks in ons, dat onuitsprekelijk is.' Toen de engel deze woorden hoorde, was hij verheugd en zei: 'Alle tuinen in onze hemel zijn uitbeeldende vormen of figuren van de hemelse zaligheden in hun oorsprong en omdat de invloed van deze zegeningen uw gemoederen verhief, hebt gij uitgeroepen: 'Ziet de hemel in vorm.' Maar zij die deze invloed niet opnemen beschouwen deze paradijselijke dingen slechts als gewone bossen. Al degenen die in de liefde van het nut zijn nemen deze invloed op en zij die in de liefde van de eerzucht zijn en niet in de liefde van het nut, nemen deze invloed niet op.' Hij onderrichtte hen verder en verklaarde wat de afzonderlijke dingen in die tuin uitbeeldden en betekenden.
14. Toen zij in deze zaken verdiept waren, kwam er een bode van de vorst die hen uitnodigde het brood met hem te komen eten. Tegelijkertijd brachten twee hofdienaren klederen van fijn linnen en zij zeiden: 'Trekt deze aan, omdat niemand tot de tafel van de vorst toegelaten wordt tenzij gekleed in hemelse klederen.' Zij kleedden zich toen en door de engel begeleid werden zij binnengeleid in een open galerij, een wandelgang van het paleis waar zij wachtten op de vorst. Daar werden zij door de engel voorgesteld aan bestuurders en hoogwaardigheidsbekleders die ook hun opwachting bij de vorst maakten. En zie, na een klein uur werden de deuren geopend en door een bredere deur in het westen zagen zij de intocht van de vorst, ordelijk en met de statigheid van een processie. Aan hem vooraf gingen de leden van de kroonraad en na dezen de leden van de regering en achter dezen de voornaamsten van het hof en in het midden van de laatsten bevond zich de vorst. Daarachter kwamen hovelingen van verschillende rang en tenslotte de lijfgarde, allen tezamen zo'n honderd twintig personen.
De engel die vóór de tien nieuwkomers stond, die er door hun kleding inmiddels volledig bij hoorden, trad met hen op de vorst toe en stelde hen eerbiedig voor. De vorst sprak tot hen zonder de stoet te laten stilhouden: 'Komt met mij tot het brood.' Zij volgden hem in de eetzaal en zagen daar een prachtig toebereide tafel. In het midden stond een hoge piramide van goud en daarop stonden in drie rijen honderd schaaltjes op een onderstel, waarop suikergebak lag en wijnmostgelei en andere lekkernijen uit brood en wijn bereid. Door het midden van de piramide welde een springbron van wijn op, als nectar, waarvan de stroom zich aan de top van de piramide verdeelde en de bekers vulde. Aan iedere kant van deze hoog oprijzende piramide waren verschillende vormen van goud, waarop schotels en borden stonden, boordevol met allerlei spijzen. De hemelse vormen waarop de schotels en borden stonden waren vormen van kunst uit de wijsheid zoals die er in de wereld door geen kunst kunnen worden gemaakt, noch door woorden beschreven kunnen worden. De schotels en de borden waren van zilver, rond de randen ingegraveerd met ontwerpen zoals die van de onderstellen. De bekers waren van doorschijnende juwelen. Zo voortreffelijk zag het tafelgerij er uit.
15. De kleding van de vorst nu en zijn ministers was als volgt: de vorst was gekleed in een lang, purper gewaad, geborduurd met sterren van een zilveren kleur. Onder dat gewaad droeg hij een tunica van glanzende zijde in een lila kleur. De tunica was aan de borstzijde open zodat het voorste deel van een gordel zichtbaar was, waarop het symbool van zijn gezelschap stond. Dit teken was een arend die op een boomkruin haar jongen broedde; het was van glanzend goud waar omheen een ring van diamanten. De leden van de kroonraad waren vrijwel eender gekleed maar zonder dat onderscheidingsteken. In plaats daarvan hing er een geslepen saffier aan een gouden ketting om hun hals. De hovelingen waren in toga's van een kastanjebruine kleur waarop bloemen waren ingeweven rondom jonge arenden. Daaronder droegen zij een tuniek van opaalkleurige zijde, eender hun broek en kousen. Zo was hun kledij.
16. De leden van de kroonraad, de leden van de regering en de bestuurders gingen rondom de tafel staan en op bevel van de vorst vouwden zij de handen en gezamenlijk zeiden zij met gedempte stem een dankgebed tot de Heer. Daarna, op een wenk van de vorst, zetten zij zich neer op rustbedden aan de tafel en de vorst zei tegen de nieuwkomers: Zit ook gij met mij aan; ziet daar zijn uw zetels.' En dus zaten zij aan en de hovelingen die eerder door de vorst waren aangewezen om hen te bedienen, stonden achter hen opgesteld. De vorst zei toen tegen hen: 'Neemt ieder een bord van de houder en daarna ieder een schotel van de piramide.' Zij namen er ieder een af en ziet, terstond verschenen nieuwe borden en schaaltjes op de plaats van de vorige en ook werden hun bekers gevuld met wijn die uit de fontein van de grote piramide gutste; en zij aten en dronken.
Toen zij behoorlijk verzadigd waren, sprak de vorst de tien genodigden toe en zei: 'Ik heb gehoord dat u op de aarde die onder deze hemel is, bent samengeroepen om uw gedachten weer te geven ten aanzien van de hemelse vreugden en de daaruit eeuwige gelukzaligheid. U hebt die op verschillende wijze weergegeven, ieder volgens de genoegens van de lichamelijke zinnen. Maar wat zijn de genietingen van de lichamelijk gevoelens zonder de verkwikkelijk dingen van de ziel. Het is de ziel die ze verkwikkelijk maakt. De genietingen van de ziel zijn eigenlijk niet te doorvatten zegeningen, maar zij zijn meer en meer op te nemen naarmate zij neerdalen in de gedachten van het gemoed en vanuit deze in de zinlijke gewaarwordingen van het lichaam. In de gedachten van het gemoed worden zij begrepen als staten van vreugde, in de zinlijke gewaarwordingen van het lichaam als verkwikking en in het lichaam zelf als genoegens. Uit al deze tezamen is de eeuwige gelukzaligheid. Maar de genieting die van de laatste komt is niet eeuwig maar slechts tijdelijk. Die komt tot een einde en gaat voorbij en voert soms tot onheil. U hebt nu gezien dat al uw vreugden ook de hemelse vreugden zijn en wel uitnemender dan u ooit hebt kunnen denken, nochtans doen deze vreugden niet ons innerlijk gemoed aan.
Het zijn drie dingen die vanuit de Heer invloeien als één in onze ziel. Deze drie als één ofwel dit drievoudige, zijn de liefde, de wijsheid en het nut. De liefde en de wijsheid bestaan alleen in het ideële omdat die alleen in de aandoening zijn en in het denken van het gemoed, maar in het nut bestaan ze reëel. Zij zijn dan tegelijk in de daad en de handeling van het lichaam en waar zij reëel bestaan daar blijven zij ook bestaan. En omdat de liefde en de wijsheid bestaan en blijven bestaan in het nut, is het dit nut dat ons aandoet en het nut is: getrouw, oprecht en toegewijd het werk doen van de eigen functie. De liefde van het nut en vandaar de ijver daarin houdt het gemoed samen opdat het niet oplost, rondzwerft en alle begeerten opzuigt die uit het lichaam en uit de wereld door de zinnen met verlokkingen invloeien. Hierdoor zouden de ware dingen van de godsdienst en de ware dingen van de zedelijkheid met de goede din-gen daarvan worden verstrooid in de wind. Maar toewijding van het gemoed aan het nut houdt en bindt die waarheden samen en schikt het gemoed in een vorm die ontvankelijk is voor de wijsheid daarvan. Dan worden de hersenschimmen en fratsen van zowel de valsheden als de ijdelheden opzij gezet. Maar u zult meer hierover horen van de wijzen uit ons gezelschap die ik u deze namiddag zal zenden.' Nadat hij dit gezegd had stond de vorst op en tezamen met hem de gasten en hij gaf de vredegroet. Toen gebood hij de engelbegeleider om hen weer terug te brengen naar hun vertrekken en hen alle eer en hoffelijkheid te bewijzen en ook om beschaafde, ontwikkelde mannen te ontbieden, die hen met gesprekken over de verschillende vreugden van dit gezelschap zouden onderhouden.
17. Toen zij waren teruggekeerd gebeurde dit dan ook en arriveerden degenen die ontboden waren om hen over de verschillende vreugden van het gezelschap aangenaam te onderhouden. Na de begroetingen wandelden allen samen en werden met hen fijngeestige gesprekken gevoerd. Hun engel-begeleider zei toen dat de tien mannen die in deze hemel waren uitgenodigd om de vreugden ervan te zien daardoor een nieuwe visie zouden krijgen op de eeuwige gelukzaligheid. 'Vertel hun daarom enige dingen over de vreugden die op de zinnen van het lichaam uitwerken; daarna zullen er wijzen komen die een aantal zaken zullen meedelen die deze vreugden voorspoedig en gelukzalig maken. 'Nadat zij dit hadden vernomen vertelden de mannen die ontboden waren het volgende: '1. Er zijn hier feestdagen, door de vorst aan-gewezen, om de het gemoed ontspanning te geven van de vermoeienis die de begeerte van de wed-ijver over sommigen brengt. Op die dagen zijn er concerten en zanguitvoeringen op de pleinen en buiten de stad spelen en schouwspelen. Op de pleinen zijn dan orkestpodiums opgesteld, omgeven door in elkaar geweven vlechtwerk uit wijnranken waarvan de druiventrossen naar beneden hangen. Op die podia zitten de musici op drie verschillende hoogten met snaarinstrumenten en blaasinstrumenten, van hoge toon en lage toon en van een krachtige en een zachte toon en aan de zijkanten zijn de zangers en zangeressen. Zij verlustigen de burgers met de heerlijkste jubelzangen en liederen in koor en solo, al naar hun aard en wisselen elkaar met tussenpozen af. Deze concerten duren op die feestdagen van de ochtend tot de middag en daarna tot de avond.
2. Bovendien hoort men elke ochtend uit de huizen rondom de pleinen de zoetste gezangen van maagden en meisjes en deze weergalmen door de hele stad. 's Morgens wordt er één en-kele aandoening van de geestelijke liefde bezongen, meer eigenlijk uitgedrukt in klanken door veranderingen of stembuigingen van de zangstem. Die aandoening wordt in het gezang waargenomen alsof het de aandoening zelf was. Zij vloeit in de zielen van de toehoorders op zodanige wijze dat zij daarmee overeenstemmen. Zo is het hemels gezang. De zangeressen zeggen dat de klank van het gezang geïnspireerd wordt en als het ware bezield van binnenuit en wordt vanuit zichzelf verheven volgens de opneming van de toehoorders. Wanneer dit ten einde is, worden de vensters en de deuren van de huizen van het plein gesloten en ook die van de straten gaan dicht en dan is het stil in de hele stad. Nergens hoort men een geluid noch ziet men lieden rondzwerven. Allen zijn dan verdiept in de vervulling van de plichten van hun taken.
3. Maar op het middaguur worden de deuren geopend en na de middag ook hier en daar de vensters. Men kan dan jongens en meisjes op straat zien spelen onder de hoede van hun gouvernantes en leermeesters die in de portieken van de huizen zitten.
4. In de buitenwijken van de stad zijn er verschillende spelen voor jongens en jongemannen, zoals wedlopen, balspelen, spelen met kaatsballen, raketten genoemd, en oefenwedstrijden onder de jongens wie er meer of minder bedreven is in het spreken, handelen en begrijpen. Aan degenen die het meest bedreven zijn worden lauwerbladeren als prijs gegeven. Er zijn nog vele andere spelen die de latente mogelijkheden in de jongens opwekken.
5. Bovendien zijn er buiten de stad ook schouwspelen in theaters waar toneelspelers de verschillende eerbaarheden en deugden van het zedelijk leven uitbeelden, onder hen zijn ook mimespelers ter wille van de verhoudingen. Een van de tien vroeg: 'Wat is ter wille van de verhoudingen?' Zij antwoordden: 'Geen enkele deugd kan met de uitbeelding van eerbaarheid en welvoeglijkheid naar het leven worden voorgesteld, tenzij door dingen die verhoudingen aangeven van het grootste tot het kleinste. De mimespelers beelden het minste uit tot het punt waarop zij niets meer zijn, maar het is bij wet verboden enig tegengestelde, wat oneerbaar of ongepast wordt genoemd, anders dan figuurlijk uit te beelden en als uit de verte te vertonen. Dat dit zo streng verordend is, is opdat niet enig eerbare en goede van enige deugd door voortdurende toename overgaat tot het oneerbare en het boze. Maar alleen tot het minste ervan tot het verdwijnt en wanneer het verdwijnt zet het tegengestelde in. Daarom heeft de hemel waar alles eerbaar en goed is, niets gemeen met de hel waar alles oneerbaar en slecht is.'
18. Tijdens het gesprek kwam een bediende aanlopen en deelde mee dat er op bevel van de vorst acht wijze mannen aanwezig waren en graag naar binnen wilden. Toen de engel dit hoorde ging hij naar buiten, ontving hen en leidde hen naar binnen. Terstond na de plichtplegingen van de kennismaking spraken de wijze mannen met hen over de aanvang en de vermeerdering van de wijsheid, waarbij zij verschillende dingen over de groei ervan inlasten zoals, dat bij de engelen deze wijsheid geen einde heeft en nooit ophoudt, maar dat zij groeit en toeneemt tot in het eeuwige. Toen de engel van de schare dit gehoord had zei hij tegen hen: 'Onze vorst heeft aan tafel met hen gesproken over de zetel van de wijsheid, namelijk dat deze is in het nut. Wilt gij zo vriendelijk zijn om ook hierover met hen te praten.' Zij vervolgden toen: 'De eerst geschapen mens was doordrenkt van wijsheid en de liefde daarvan, niet ter wille van zichzelf maar opdat hij het als vanuit zichzelf zou kunnen mededelen aan anderen. Vandaar is het aan de wijsheid van de wijzen ingegrift dat niet wie dan ook wijs is en leeft alleen voor zichzelf tenzij tegelijkertijd ook voor anderen. Hierdoor ontstaat het gezelschap, anders zou dit niet kunnen bestaan. Leven voor anderen is nutten doen, deze nutten zijn de banden ervan, waarvan er evenzoveel zijn als er goede nutten zijn en deze zijn er oneindig in getal. Er zijn geestelijke nutten die betrekking hebben op de liefde tot God en de liefde tot de naaste. Er zijn zedelijke en burgerlijke nutten die betrekking hebben op de liefde van het gezelschap en van de staat waarin de mens zich bevindt en van de metgezellen en de burgers met wie hij is. Er zijn natuurlijke nutten die betrekking hebben op de wereld en haar noodzakelijkheden en er zijn lichamelijke nutten die van doen hebben met de instandhouding ter wille van hogere nutten.
Al deze nutten zijn de mens ingegrift en volgen in orde elkaar op en wanneer zij samen zijn, is het ene in het andere. Zij die in de eerste nutten zijn, die geestelijk zijn, zijn ook in de nutten die volgen en dezen zijn de wijzen. Zij echter die niet in de eerste zijn maar wel in de tweede en daaruit in de volgende, zijn niet op dezelfde manier wijs maar zij schijnen dit te zijn door hun uiterlijke zedelijkheid en vriendelijkheid. Zij die niet in de eerste en tweede, maar in de derde en vierde nutten zijn, zijn allesbehalve wijs, want zij zijn satans en hebben alleen de wereld lief en zichzelf vanuit de wereld. Maar zij die slechts in de vierde zijn, zijn het allerminst wijs, want zij zijn duivels die alleen voor zichzelf leven en indien toch voor anderen dan toch alleen ter wille van zichzelf.
Bovendien heeft elke liefde haar eigen verkwikkelijke; de liefde leeft immers hierdoor en het verkwikkelijke van de liefde van de nutten is de hemelse lafenis die in volgorde binnentreedt in de volgende verkwikking en die in volgorde verhoogt en eeuwig maakt.' Hierna somden zij de hemelse verrukkingen op die voortgaan uit de liefde van het nut en zij zeiden dat er myriaden en myriaden van zijn en dat diegenen hierin binnentreden die de hemel binnengaan. En zo brachten zij nog verder de dag met hen door tot aan de avond met gesprekken vol wijsheid over de liefde van het nut.
19. Maar toen de avond viel kwam een koerier, in linnen gekleed, tot de tien nieuwkomers die bij de engel waren en hij nodigde hen uit tot een bruiloft die de volgende dag zou worden gevierd. De nieuwkomers waren zeer blij dat zij ook een bruiloft in de hemel zouden zien. Hierna werden zij tot een lid van de kroonraad geleid en gebruikten de avondmaaltijd met hem. Daarna keerden zij terug, gingen uit elkaar en ieder begaf zich naar zijn slaapkamer en sliep tot de volgende ochtend. Toen zij ontwaakt waren hoorden zij het gezang van de jonge vrouwen en meisjes uit de huizen rondom het plein, hetgeen hiervoor reeds vermeld werd. Er werd gezongen over de aandoening van de echtelijke liefde. Diep aangedaan en getroffen vanwege de zoetheid ervan, ervoeren zij een gezegende bekoorlijkheid die aan hun vreugden werd ingeënt en die ophief en vernieuwde. Toen het tijd werd zei de engel: 'Maakt u gereed en trekt de hemelse kleding aan die de vorst u gezonden heeft.' Zij trokken die aan, en zie, de klederen blonken zoals een vlammend licht en zij vroegen de engel vanwaar dit kwam. Hij antwoordde: 'Omdat gij naar een bruiloft zult gaan en op zulke momenten gaat onze kleding schitterend glanzen en wordt bruiloftskleding.'
20. Hierna leidde de engel hen naar het bruiloftshuis. Een deurwachter opende de deuren en op de drempel werden zij ontvangen en begroet door een engel die door de bruidegom was gezonden. Zij werden binnengeleid naar de zetels die voor hen waren bestemd. Kort daarna werden zij uitgenodigd tot de voorzaal van het bruidsvertrek. Daar zagen zij in het midden een tafel waarop een prachtige gouden kandelaar was gezet, uitgevoerd met zeven armen met schalen. Aan de wanden hingen zilveren luchters en toen deze waren aangestoken verscheen de atmosfeer als van goud. Aan weerszijden van de kandelaar zagen zij twee tafels waarop in een driedubbele rij broden lagen. In de vier hoeken van het vertrek stonden tafels waarop kristallen bekers stonden.
Terwijl zij deze voorwerpen bezichtigden, ziet, daar ging de deur open van een kamer naast het bruidsvertrek en zes maagden kwamen naar buiten. Daarachter volgden de bruidegom en bruid die elkaar bij de hand hielden en zich naar een zetel begaven die tegenover de kandelaar was geplaatst. Zij zetten zich hierop neer, de bruidegom aan de linkerzijde en de bruid aan zijn rechterkant en de zes maagden gingen terzijde van de zetel naast de bruid staan. De bruidegom was gekleed in een mantel van lichtend purper met een tunica van blinkend fijn linnen met een onderkleed (ephod) waarop een gouden plaat was rondom bezet met diamanten. In die plaat was een arendsjong gegraveerd, het huwelijksinsigne van dit gezelschap. Een tulband bedekte het hoofd van de bruidegom. De bruid was gekleed in een scharlaken bovenkleed, met daaronder een geborduurde toga die van de hals tot de voeten reikte. Onder de borst droeg zij een gouden gordel en op haar hoofd een kroon van goud, ingezet met robijnen.
Toen zij zo zaten, wendde de bruidegom zich tot de bruid en schoof een gouden ring aan haar vinger. Daarna haalde hij armbanden en een halssnoer van parels te voorschijn. Hij bevestigde de armbanden over haar polsen en legde het snoer om haar hals en zei: 'Aanvaard deze panden.' Toen zij die had aanvaard, kuste hij haar en zei: 'Nu ben je de mijne.' En hij noemde haar zijn vrouw. Toen riepen de gasten uit, eerst ieder voor zich en daarna gezamenlijk: 'Laat dit gezegend zijn.' Een afgezant van de vorst die in zijn plaats was gezonden nam ook deel aan deze bede en op dat moment werd het vertrek vervuld van een aromatische geur, wat een teken van zegening was uit de hemel. Toen namen de dienaren het brood van de twee tafels die naast de kandelaar stonden en bekers, nu gevuld met wijn, van de tafels in de hoeken en gaven aan iedere gast zijn brood en beker en zij aten en dronken. Hierna stonden de echtgenoot en echtgenote op, waarbij de zes maagden met de nu ontstoken zilveren lampen hen volgden tot aan de drempel, en de echtelieden traden het bruidsvertrek binnen en de deur werd gesloten.
21. Daarna sprak de engel-geleider met de genodigden over zijn tien metgezellen, namelijk dat hij hen op bevel had binnengeleid en hun de prachtige dingen van het paleis van de vorst had laten zien en de bewonderenswaardige dingen daar en dat zij aan tafel met hem het gastmaal hadden gebruikt en dat zij daarna met onze wijze mannen hadden gesproken. Hij vroeg toen: 'Mogen zij met u ook een woord wisselen?' Zij kwamen naderbij en spraken met elkaar. Een wijze onder de mannen van de bruiloft vroeg toen: 'Begrijpt u wat de dingen betekenen die u gezien hebt?' Zij antwoordden dat dit maar weinig was. Toen vroegen zij hem waarom de bruidegom, nu de echtgenoot, in een zodanig gewaad was. Hij antwoordde dat de bruidegom, nu de echtgenoot, de Heer had uitgebeeld; en dat de bruid, nu de echtgenote, de Kerk had uitgebeeld, omdat de bruiloft in de hemel het huwelijk van de Heer met de Kerk uitbeeldt. Daarom had hij een tulband op zijn hoofd en was hij gekleed in een mantel met tunica en onderkleed (ephod), zoals Aäron, en dat op het hoofd van de bruid, nu de echtgenote, een kroon was en dat zij gekleed was in een mantel zoals een koningin. Maar morgen zullen zij anders gekleed gaan, omdat deze uitbeelding slechts voor heden geldt.
Zij vroegen verder: 'Daar hij de Heer heeft uitgebeeld en zij de Kerk, waarom zat zij dan aan de rechterkant van hem?' De wijze antwoordde: 'Omdat het twee dingen zijn die het huwelijk van de Heer en de Kerk maken, de liefde en de wijsheid. De Heer is de Liefde en de Kerk is de Wijsheid en de Wijsheid is aan de rechterzijde van de Liefde want de mens van de Kerk is immers wijs als vanuit zichzelf en naar gelang hij wijs is neemt hij liefde uit de Heer op. Bovendien betekent de rechterhand ook macht en liefde heeft macht door de wijsheid. Maar, zoals reeds gezegd, na de bruiloft wordt de uitbeelding veranderd; want dan beeldt de echtgenoot de wijsheid uit en de echtgenote de liefde van zijn wijsheid. Deze liefde is echter niet de eerdere liefde, maar zij is de secundaire liefde die de vrouw heeft uit de Heer door de wijsheid van haar man. De liefde van de Heer, die de eerdere liefde is, is de liefde van wijs zijn. Daarom beelden na de bruiloft, beiden tezamen, de echtgenoot en de echtgenote, de Kerk uit.'
Zij vroegen opnieuw: 'Waarom stond u niet terzijde van de bruidegom, nu echtgenoot, zoals de zes maagden stonden terzijde van de bruid, nu echtgenote?' De wijze antwoordde: 'De oorzaak hiervan is deze dat wij heden geteld worden onder de maagden en het getal zes betekent allen en het volledige.' Maar zij zeiden: 'Wat betekent dit?' Hij antwoordde: 'Maagden betekenen de Kerk, en de Kerk is van beiderlei geslacht, daarom zijn ook wij ten aanzien van de kerk maagden. Dat het zo is staat vast uit deze dingen in de Apocalyps: Dezen zijn het die met vrouwen niet bezoedeld zijn, zij zijn immers maagden, en zij volgen het Lam waarheen Hij ook gaat (Openbaring 14:4). En omdat maagden de Kerk betekenen, heeft derhalve de Heer haar vergeleken met de tien maagden die tot de bruiloft waren genodigd (Mattheus 25:1 en verder). Omdat met Israël, Sion en Jeruzalem (Hierosolyma) de Kerk wordt aangeduid, wordt derhalve zo vaak in het Woord gezegd maagd en dochter van Israël, van Sion en van Jeruzalem. De Heer beschrijft ook Zijn huwelijk met de Kerk met de volgende woorden bij David: ... de Koningin staat aan uw rechterhand in het beste goud van Ophir; van goudbrokaat is haar kleding, in geborduurde gewaden zal zij tot de koning worden geleid: maagden in haar gevolg, haar vriendinnen, zullen komen in het paleis van de koning. (Psalm 45:10-16)
Daarna vroegen zij: 'Is het niet gepast dat een priester aanwezig is tijdens het huwelijk en de plechtigheid leidt?' De wijze antwoordde: 'Op aarde is dit passend, niet echter in de hemelen, vanwege de uitbeelding van de Heer Zelf en de Kerk. Dit weet men op aarde niet. Hoewel bij ons een priester wel betrokken is bij verlovin-gen, hij hoort, ontvangt en bevestigt en wijdt bij de instemming. De instemming is het wezenlijke van het huwelijk, de overige dingen die volgen zijn de formaliteiten ervan.'
22. Hierna trad de engelbegeleider op de zes maagden toe en vertelde hun eveneens van zijn metgezellen. Hij vroeg of zij hun het genoegen wilden doen hen gezelschap te houden. Zij traden naderbij, maar toen zij vlakbij waren, weken zij plotseling terug en gingen het vrouwenvertrek binnen, waar ook hun maagdelijke vriendinnen waren. De engelbegeleider zag dit en volgde hen en vroeg waarom zij zo plotseling waren teruggeweken zonder met hen te spreken. Zij antwoordden: 'Wij konden niet dichtbij komen.' Hij vroeg: 'Waarom niet.' Daarop antwoordden zij: 'Wij weten het niet maar wij bemerkten iets dat ons afstootte en terugdreef. Ik hoop dat zij het ons vergeven.' De engel keerde tot zijn metgezellen terug en bracht het antwoord over. Hij voegde eraan toe: 'Ik vermoed dat gij niet de kuise liefde van het geslacht hebt. In de hemel hebben wij de maagden lief vanwege hun schoonheid en sierlijkheid; wij hebben ze zeer lief, maar kuis.' Zijn metgezellen lachten hierom en zeiden: 'Uw vermoeden was juist, wie is bij machte zulke schoonheden van nabij te aanschouwen en geen begeerte te voelen.'
23. Na dit feestelijk samenzijn, gingen alle bruiloftsgasten heen, eveneens de tien mannen met hun engel. Het was laat in de avond en zij gingen naar bed. In de ochtendschemering hoorden zij een aankondiging: 'Vandaag is het Sabbat.' Zij stonden op en vroegen aan de en-gel wat dit betekende. Hij antwoordde dat het voor de eredienst van God was. Dit geschiedde steeds op gezette tijden en werd door de priesters aangekondigd. De eredienst wordt in onze tempels gehouden en duurt ongeveer twee uur. 'Gaat daarom, als u wilt, met mij mee en ik zal u binnenleiden.' Zij maakten zich gereed en begeleid door de engel traden zij de tempel binnen. En zie, de tempel was ruim en had een halfronde vorm, en er konden zo'n drieduizend mensen in. De banken of zitplaatsen waren in ononderbroken rondgebogen rijen geplaatst die de lijnen van de tempel volgden. De achterste zitplaatsen waren hoger dan de voorste. De preekstoel stond tegenover de zitplaatsen, een beetje naar achteren van het middelpunt af; de deur was links achter de kansel. De tien nieuwkomers traden met hun engelbegeleider binnen en de engel wees hun de plaatsen aan waar ze konden gaan zitten en zei: 'Een ieder die de tempel binnentreedt weet zijn eigen plaats, dit weet hij van nature, hem ingeënt, ook kan hij nergens anders gaan zitten. Gaat hij ergens anders zitten dan hoort hij niets en begrijpt niets en verstoort eveneens de orde, en als die verstoord is, wordt de priester niet geïnspireerd.'
24. Nadat men vergaderd was, beklom de priester de kansel en hield een preek vol van de geest der wijsheid. Het onderwerp handelde over de heiligheid van de Heilige Schrift en over de verbinding van de Heer hierdoor met de ene en de andere wereld, de geestelijke en de natuurlijke. In de verlichting waarin hij was, overtuigde hij ten volle dat dit Heilige Boek was gedicteerd door Jehova de Heer. En dat Hij daardoor Zelf hierin is, dermate dat Hijzelf de Wijsheid daarin is, maar dat die Wijsheid die Hijzelf daarin is, onder de zin van de letter verborgen ligt. Deze wordt alleen geopend aan hen die in de ware dingen van de leer en tevens in de goede dingen van het leven zijn en zo in de Heer en de Heer in hen. Aan de toespraak voegde hij nog een geloofsbelijdenis toe en kwam toen naar beneden. Toen de hoorders heengingen, verzocht de engel de priester enige woorden van vrede tot zijn tien metgezellen te spreken. Hij ging naar hen toe en zij spraken een half uur met elkaar. Hij sprak over de Goddelijke Drievuldigheid, dat zij in Jezus Christus zijn, in Wie al de volheid der Godheid lichamelijk woont, volgens de uitspraak van de apostel Paulus. Daarna sprak hij over de verbinding van de naastenliefde en het geloof, maar omdat het geloof waarheid is, zei hij: 'De verbinding van de naastenliefde en de waarheid.'
25. Na hun dank te hebben uitgesproken gingen zij naar huis en daar zei de engel tot hen: 'Het is heden de derde dag sinds uw opklimming tot het gezelschap van deze hemel en u was voorbereid door de Heer om hier drie dagen te blijven. Daarom is nu de tijd gekomen dat wij vertrekken. Trekt dus de klederen uit die u door de vorst zijn gezonden en trekt uw eigen kleding weer aan.' Zodra zij dat hadden gedaan, werden zij geïnspireerd met het verlangen om te vertrekken. Zij gingen daarop weg en daalden af begeleid door de engel tot aan de plaats van samenkomst. Daar gaven zij dank aan de Heer dat Hij zich verwaardigd had hen te zegenen met kennis en vandaar met het inzicht ten aanzien van de hemelse vreugden en de eeuwige gelukzaligheid.
26. Wederom verzeker ik (Swedenborg) in waarheid dat deze dingen zo zijn gebeurd en gezegd als zij zijn meegedeeld, de eerdere dingen in de wereld der geesten, die halverwege de hemel en de hel ligt en de daarop volgende in het hemelse gezelschap waar de engel met de bazuinen vandaan kwam en begeleider was. Wie in de christelijke wereld zou iets hebben kunnen weten over de hemel en ten aanzien van de vreugden en gelukzaligheid daar, waarvan de kennis eveneens de kennis is over de verlossing, als het niet de Heer had behaagd om iemand het gezicht van zijn geest te openen en hem deze dingen te tonen en te onderwijzen. Dat deze dingen bestaan in de geestelijke wereld, blijkt duidelijk uit hetgeen door de apostel Johannes gezien en gehoord is en die beschreven zijn in de Apocalyps, zoals: dat hij de Zoon des Mensen in de hemel heeft gezien, temidden van de zeven kandelaren, een tabernakel, een tempel een ark, een altaar, het boek verzegeld met de zeven zegelen, dat het boek werd geopend en daaruit paarden uitgingen, de vier dieren rondom de troon, de twaalfduizend uitverkorenen uit iedere stam, de sprinkhanen opklimmend uit de afgrond, de draak in de strijd met Michaël, de vrouw die het mannelijke kind baarde en vluchtte in de woestijn vanwege de draak, de twee beesten, het ene opklimmend uit zee en het andere uit de aarde, de vrouw zittend op het scharlaken beest, de draak uitgeworpen in de poel van vuur en zwavel, het witte paard en het grote avondmaal, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en het heilige Jeruzalem (Hierosolyma), neerdalend en beschreven ten aanzien van de poorten, de muur en de fundamenten, voorts de rivier van het water des levens en de bomen des levens, vruchtdragend elke maand, en nog meer dingen die alle door Johannes zijn gezien, terwijl hij naar de geest in de geestelijke wereld en in de hemel was.
En de dingen die door de apostelen zijn gezien na de wederopstanding van de Heer en die daarop zijn gezien door Petrus (Handelingen 12), voorts die welke zijn gezien en gehoord door Paulus. Bovendien de dingen die zijn gezien door de profeten, zoals door Ezechiël, namelijk dat hij de vier dieren zag die Cherubs waren (hoofdstuk 1 en 10), de nieuwe tempel en de nieuwe aarde en de engel die ze mat (hoofdstuk 40 en 48), dat hij werd heengeleid naar Jeruzalem en daar de gruwelen zag, en eveneens naar Galdea in gevangenschap (hoofdstuk 8 en 11). Hetzelfde gebeurde met Zacharia, dat hij een man zag, rijdende tussen de mirten (1:8 en verder) dat hij vier hoornen zag en daarna een man in wiens hand een meetsnoer was (2:1 en verder). Dat hij een kandelaar zag en twee olijfbomen (4:1 en verder). Dat hij een vliegende rol zag en een efa (5:1 en verder). Dat hij vier wagens zag uitgaande tussen twee bergen, en paarden (6:1 en verder). Evenzo met Daniël, dat hij de vier beesten zag opklimmend uit de zee (7:1 en verder). Voorts de gevechten van een ram en een geitenbok (8:1 en verder), dat hij de engel Gabriël zag en dat hij vele dingen met hem sprak (hoofdstuk 9). Dat de knaap van Elisa wagens zag en vurige paarden rondom Elisa en dat hij die zag toen zijn ogen werden geopend.
Uit deze en verscheidene andere dingen in het Woord staat vast dat de dingen die in de geestelijke wereld bestaan, aan velen zijn verschenen vóór en na de komst van de Heer. Welk een wonder dat het nu ook geschiedt bij de inzetting van de Kerk of bij het neerdalen van het Nieuwe Jeruzalem (Nova Hierosolyma) van de Heer uit de hemel.
Emanuel Swedenborg, Amsterdam 1768
Colofon
Oorspronkelijke volledige titel:
- Delitiæ Sapientiæ de Amore Conjugiali; post quas sequuntur Voloptates Insaniæ de Amore Scortatorio - ab Emanuele Swedenborg, Sueco - Amstelodami MDCCLXVIII.
- De Verrukkingen der Wijsheid aangaande de Echtelijke Liefde; waarna volgen de wellusten van de waanzin aangaande de hoerse liefde - door Emanuel Swedenborg, Zweed. Amsterdam 1768.
Nederlandse vertaling door Henk Weevers overgenomen uit het tijdschrift Swedenborgiana - editie 40 - 2001
Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2002.