Emanuel
Swedenborg
kwam voor het eerst in Londen in 1710 als jongeman van tweeëntwintig jaar. Het
is bekend dat hij kwam om wetenschap te studeren. In een brief aan zijn zwager
en mentor, Eric Benzelius (ontvangen op 13 oktober
1710), schreef hij: 'Dagelijks lees ik Newton
en ik verlang er ook naar om hem te ontmoeten en hem te horen spreken'.
Hij
schreef verder dat hij een verzameling wetenschappelijke instrumenten had: verschillende
soorten kwadranten, prisma's, microscopen, handgemaakte weeginstrumenten, en bovenal
een camera obscura. Wanneer hij voldoende geld over had zou hij graag een
luchtpomp kopen. Maar hij bekeek Londen ook als toerist en, belangrijker, hij
toont zich een humanist:
'Ik
heb met mijn ogen al alles in deze stad onderzocht dat waard is om te zien. De
prachtige tempel van St. Paul kwam in elk onderdeel een paar dagen geleden gereed.
In Westminster Abbey, toen ik de koninklijke monumenten onderzocht, zag ik toevallig
ook de graftombe van Casaubon, en werd meegevoerd met zo'n grote liefde voor deze
literaire held dat ik zijn tombe kuste; en tot zijn overblijfselen onder het marmer,
wijdde ik de volgende regels':
- 'Waarom
het graf verfraaien met marmer, en goud en verzen
- Wanneer
deze zullen vergaan, terwijl uzelf
- in
eeuwigheid zult leven.
- En
toch, denk ik, dat de steen u toejuicht
- vrij
en gewillig
- en
de liefhebbende kus van de voorbijgangers
- met
vreugde opneemt.
- De
urn bevat uw as
- God
en de sterren uw ziel;
- Uw
geschriften uw genie,
- De
mensen en de wereld uw faam.
- De
dood heeft u opgelost in stof
- Maar
voor uzelf, leeft u ongedeerd
- Binnen
in onze harten.'
Isaac
Casaubon,
zoals Lars Bergquist opmerkt in zijn biografie 'Swedenborg's
Secret' [Swedenborgs Geheim], is min of meer vergeten in onze tijd, maar in
zijn dagen, was hij het symbool van het humanistische leren, en heeft de klassieke
Latijnse en Griekse literatuur toegankelijker gemaakt dan tevoren. Hij was een
Hugenoot, dat wil zeggen een protestant, geboren in Frankrijk in 1559. Hij kwam
aan in Engeland in 1610, precies honderd jaar voor het eerste bezoek van Swedenborg,
op uitnodiging van King James I en verbleef daar
tot zijn door in 1614. Zijn faam was zo groot dat hij werd begraven in Westminster
Abbey. Berquist wijst erop, net als zijn jongere tijdgenoot, de Nederlandse jurist
Hugo de Groot en zijn vroegere medelandgenoot Sebastian
Castellio, de bijbelvertaler en theoloog, dat Casaubon werkte voor de christelijke
eenheid, 'gebaseerd op de fundamentele zienswijze in de vroege kerk, heel verschillend
van de dogmatische theologie'. Swedenborg zelf zou vele jaren later in het tweede
deel van zijn 'Arcana Caelestia' [Hemelse Verborgenheden] (§1799) schrijven, dat
als de christelijke kerken hun leerstellige verschillen zouden behandelen als
'niet meer dan nuances van meningen over de mysteries van het geloof welke echte
christelijke mensen zouden overlaten aan het individuele geweten, en in hun hart
zouden zeggen dat iemand echt christen is wanneer hij leeft als een christen,
dat wil zeggen, zoals de Heer leert', de verschillen zouden wegvallen en de kerken
één zouden worden.
Het
zou kunnen dat Casaubons naam niet zo onbekend is bij liefhebbers van de Engelse
literatuur als Lars Bergson veronderstelt. U zult zich misschien de personage
herinneren van Edward Causabon in George Elliot's
'Middlemarch' [niet bestaande provinciestad], de zo gortdroge oudere geestelijke
met wie de jonge Dorothea Brooke een bijzonder ongeschikt
huwelijk heeft. Van George Elliot wordt gezegd dat hij dit personage heeft gebaseerd
op Mark Patterson, de eigentijdse rector of Lincoln College Oxford, een wetenschapper
die een mooie biografie had geschreven over Isaac Casaubon en iemand was die ongelukkig
was getrouwd met een veel jongere vrouw.
Eric
Benzelius zou zeker de lofuiting van Swedenborg over Casaubon hebben toegejuicht,
net als zijn enthousiasme voor wetenschap. Hij was een veelzijdig geleerde, een
humanist met een grote wetenschappelijke interesse die had gereisd naar Engeland,
Frankrijk en Duitsland en de filosofen Malebranche
en Leibniz had ontmoet. Hij was een groot boekenliefhebber
die bijna 3000 werken toevoegde aan de bibliotheek van Uppsala en een geleerde
in het Latijn en Grieks.
Ik
hoop dat ik niet te lang ben uitgewijd met deze historische introductie, maar
ik wilde aantonen dat in de tijd van Swedenborg, er geen klimaat was van de twee
culturen: de wetenschap en de menswetenschappen, een uitdrukking die bijna vijftig
jaar geleden beroemd werd gemaakt door de wetenschapper, schrijver en politicus
C.P. Snow. Ik heb het woord 'humanist' gebruikt in
de historische zin. In de achttiende eeuw had dit woord niet de moderne betekenis
en gevoelswaarde van iemand die geen enkel geloof in God had. Noch was er in die
dagen, toen de moderne wetenschap in de kinderschoenen stond, enig begrip dat
wetenschap inherent superieur was aan de kunsten en aan alle andere vormen van
begripsvorming. Om een contrast te schetsen, laat ik een voorbeeld geven, hoewel
extreem, van het eigentijdse wetenschappelijke triomferen. Het komt van Peter
Atkins, de voorname Oxford-chemicus, uit een boek dat in 1995 werd gepubliceerd.
'Hoewel
dichters mogen streven naar begrip, zijn hun talenten meer verwant aan een onderhoudend
zelfbedrog. Zij kunnen wellicht de verrukkingen van de wereld benadrukken, maar
zij zijn misleid wanneer zij en hun bewonderaars geloven dat hun identificatie
van die verrukkingen en hun gebruik van roerende taal voldoende zijn voor begripsvorming.
Ook filosofen, ben ik bang, hebben weinig meer bijgedragen aan het begrip van
het universum dan de dichters [...]
Zij
hebben niet veel bijgedragen aan dat wat nieuw is tot na het nieuwe was ontdekt
door wetenschappers [...]
Terwijl
poëzie amuseert en theologie verduistert, bevrijdt de wetenschap.'
Dit
is natuurlijk een extreme verklaring en bovendien een die bij lange na niet wordt
gedeeld door alle wetenschappers, maar het is niet uniek. Maar voordat ik afscheid
neem van Peter Atkins, moet ik zeggen dat de afgelopen jaren dit extremisme niet
hebben gematigd. Onlangs nog (juni 2008), hoorde ik hem als getuige op dat excellente
BBC radio 4 programma 'The Moral Maze' [Het Morele Labyrint] aan een van
de geregelde panelleden zeggen, de rooms-katholieke journalist en omroepmedewerker
Clifford Longley, dat hij wel gek moest zijn om in God te geloven.
.....
Een
ingezonden brief in een krant, zelfs in The Times, is een kortstondig iets,
maar mijn brief, samen met die van Dr. Roe en vele anderen, hebben een soort beperkte
onsterfelijkheid bereikt. De brief werd uitgekozen, met mijn toestemming, om in
boekvorm uitgegeven te worden in een deeltje van de serie genoemd: Brief Letters
to the Editor, uitgegeven in 2002.
Natuurlijk
kan men in een korte briefje niet alles zeggen wat men zou willen over dit onderwerp.
Ik ben er zeker van dat velen zijn achtergelaten met een gevoel van twijfel dat,
terwijl het leven zou moeten opklimmen tot meer dan wetenschappelijke feiten,
de huidige wetenschap zo dominant is - wij hangen er dagelijks op zo vele manieren
vanaf, zelfs als we het in het geheel niet begrijpen - dat misschien wetenschappers
als Peter Atkins en Richard Dawkins het bij het rechte eind hebben. Zoals de filosoof
Mary Midgley dit in haar prachtige boek Science and
Poetry, uitgegeven in 2001, verwoordt, en waarvan de titel deze titel en het thema
van deze lezing heeft aangedragen.
'Zij - dat wil zeggen veel moderne mensen - hebben een vermoeden, toegejuicht
of anderszins, dat de kunsten alleen maar luxe zijn en wetenschap de enige noodzakelijkheid.
Het schijnt hen toe dat de wetenschap alle feiten levert waaruit wij, om zo te
zeggen, het huis maken van de dingen die wij geloven. Slechts nadat dit huis is
gebouwd kunnen we - als we dat willen - daar binnen gaan zitten, de Cd-speler
aanzetten en luisteren naar iets van Mozart of wat poëzie lezen.'
Dit
is niet de zienswijze van Mary Midgley, noch de mijne, noch, veel belangrijker,
was het die van Swedenborg die meer dan tweehonderdenvijftig jaar geleden zijn
werken schreef. Swedenborg was een man van de Eeuw van de Verlichting en zelf
wetenschapper en een van de meest voorname figuren ervan. Zijn wetenschappelijke
successen hielden in, het vooruitzien van de theorie die later door Immanuel Kant
(1724-1804) en Marquis de Laplace is ontwikkeld: dat de planeten hun oorsprong
vinden in de zonnemassa, en belangrijke ontdekkingen ten aanzien van de werking
van de hersenen die niet waren bewezen door experimenten tot in de 20ste eeuw.
Voor hij een goddelijke roeping ontving om de Schrift te verklaren, was zijn doel
geweest om 'de natuur te verkennen, scheikunde en de wetenschappen van mijnbouw
en anatomie'. De Verlichting hield zich bezig met het ontginnen van nieuwe gebieden
van kennis en had weinig interesse voor de dingen van de geest. Maar Swedenborg,
vooruitlopend op zijn tijd, zag de dodelijke gevaren van de Verlichting, hoe die
de geest zou vernietigen. In het eerste deel van de Arcana Caelestia (§232) schreef
hij:
'De
situatie vandaag is veel erger dan het vroeger was, daar de mensen nu hun ongeloof
door hun onwillige zintuigen kunnen bevestigen door middel van feiten die onbekend
waren aan eerdere generaties. De dikke duisternis die daarvan het resultaat is
tart elke beschrijving. Als de mens werkelijk zou weten hoe intens die dikke duisternis
echt was zou hij onthutst zijn.'
De
wetenschappelijke kennis is zo gegroeid sinds de dagen van Swedenborg dat het
geen wonder is dat veel mensen het absoluut overweldigend vinden. Niettemin schrijft
Swedenborg over dikke duisternis dat voortkomt uit deze spreiding van kennis,
kennis die in zich iets goeds is, zoals Swedenborg de eerste geweest zou zijn
om te erkennen. Maar hij kende ook het gevaar van het zich verwijderen van de
dingen van de geest en daarom schreef hij over 'een dikke duisternis', een
duisternis die onherkenbaar toeneemt. In een veel latere passage in de Arcana
Caelestia, waarin hij schrijft over zijn visioen van het natuurlijke universum
als 'representatief' voor het koninkrijk van de Heer, dat wil zeggen het geestelijk
rijk. Hij zegt ons 'hoe dom, en ook hoe aards en ook ondersteboven, de menselijke
intelligentie is die afscheidt of isoleert de natuurlijke krachten van datgene
wat eerder is en daarin invloeit [...] en dan alles toeschrijft aan de natuurkrachten'
(§3483).
Wetenschap,
kan ons door zijn aard, niets vertellen over een geestelijke oorzaak, maar de
kunstenaar en de dichter kunnen dat misschien wel. Een vroege Engelse lezer van
Swedenborg was de dichter en kunstenaar William Blake.
De mate waarin hij was beïnvloed door Swedenborg is over gedebatteerd door wetenschappers,
maar ik zou het eens zijn met de Blake-geleerde en dichteres Kathleen
Raine die schreef dat 'zijn enorme verplichting aan Swedenborg is nooit
volledig op waarde geschat'. Deze regels van Blake lijken mij 'zuiver Swedenborg'.
'[...]
ieder natuurlijk gevolg heeft een geestelijke oorzaak en niet een natuurlijke;
want een natuurlijke oorzaak schijnt alleen zo: het is echter een waanidee [...]'
Als
dit te abstract klinkt, laten we dan eens kijken naar een natuurlijk fenomeen
dat we allemaal kennen: de regenboog. Terwijl we weten dat een regenboog een kortstondig
natuurlijk fenomeen is dat wordt gevormd door de combinatie van zonlicht en regendruppels,
is het zien van een regenboog iets dat het gemoed opheft. 'Mijn hart springt op
bij het aanschouwen van een regenboog in de hemel', schrijft Wordsworth
en ik ben er zeker van dat velen van ons dat zouden beamen. Zelfs in de meest
kleurloze stedelijke omgeving zal de verschijning van een regenboog nooit falen
ons te verrukken. 'Kom kijken, een regenboog', zeggen we tegen elkaar. In de dagen
van Swedenborg was de analyse van Newton met betrekking tot wit licht in de kleuren
van het spectrum, een heel nieuwe ontdekking. Want voor de 18de-eeuwse dichter
Mark Akenside voegden Newtons ontdekkingen toe aan
de schoonheidservaring bij het zien van een regenboog:
- 'en
ook nog nooit
- hebben
de kleuren van de smeltende lentetinten
- mij
zo welgevallig toegeschenen, als toen
- de
hand van de wetenschap de weg wees
- waarop
de zonnestralen schijnen vanuit het westen
- en
vallen op de waterige wolk'
Maar
voor Joseph Adison, geschreven in 1712, is de regenboog
die wij in de lucht zien slechts een aangename waan.
'Overal
om ons heen worden wij vermaakt met aangename voorstellingen en verschijningen,
we ontdekken denkbeeldige grote schoonheid in de hemelen en op de aarde [...]
Onze
zielen zijn momenteel verrukkelijk verdwaald en verbijsterd in een aangenaam waanidee
[...]'
Zo'n
honderd jaar later betreurt John Keats de 'kille
filosofie' die 'de regenboog zou loswikkelen':
-
'Vliegen niet alle bekoringen weg
- Alleen
al bij de aanraking van de kille filosofie?
- Er
was eens een ontzagwekkende regenboog in de hemel:
- Wij
kennen haar weefsel, haar bouw: die haar gegeven is
- uit
de saaie catalogus van de gewone dingen.
- De
filosofie zal zelfs de vleugels van de engel afknippen
- En
alle mysteries overwinnen door wetten en regels
- Maak
leeg de bewoonde lucht, en de dwergen in de mijnen
- Wikkel
een regenboog los, zoals eerder
- de
tedere persoon van Lamia versmolt in een schaduw.'
De
oude Hebreeërs die schreven wat wij kennen als het Boek Genesis, het eerste boek
van de Bijbel, zagen de regenboog als een teken, door God gegeven, als de belofte
dat Hij nooit meer een verwoestende vloed op de aarde zou zenden. In de poëtische
taal van de geautoriseerde versie:
'Mijn
boog stel ik in de wolken, opdat die tot een teken zij van het verbond tussen
Mij en de aarde. Wanneer ik dan wolken over de aarde breng en de boog in de wolken
verschijnt, zal Ik Mijn verbond gedenken, dat tussen Mij en u en alle levende
wezens van alle vlees bestaat, zodat de wateren niet weer tot een vloed zullen
worden om al wat leeft te verderven. Als de boog in de wolken is, dan zal Ik hem
zien, zodat Ik Mijn eeuwig verbond gedenk tussen God en alle levende wezens van
alle vlees, dat op de aarde is.'
Wij
begrijpen nu dit oude verhaal als een mythe, en mythen, zoals we weten, bevatten
vaak een diepere betekenis. In het eerste deel van de Arcana Caelestia
zegt Swedenborg in een immense uitleg over de boeken Genesis en Exodus, vers voor
vers, en regel voor regel, het volgende over de verschijning van de regenboog
na de vloed:
'Ieder
mag zich verwonderen dat in het Woord 'de boog in de wolken', of de regenboog,
wordt gezien als een teken van het verbond, want de regenboog is niets anders
dan iets dat wordt geproduceerd door de omzetting van stralen zonlicht in regendruppels.
Het is een volledig natuurlijk fenomeen' [...] (§1042).
Dan
begint hij de regenboog als het ware te los te wikkelen, te ontrafelen, en te
tonen dat dit natuurlijke gebeuren een geestelijke betekenis heeft, door het 'leerstuk
van de overeenstemmingen'. Hij vertelt ons dat de regenboog staat voor regeneratie
of wedergeboorte. In het volgende leven, schrijft hij, verschijnen regenbogen
rond de hoofden van geestelijke engelen, dat wil zeggen geestelijk wedergeboren
engelen, want alle engelen hebben geleefd als mensen. Dat lijkt mij een wonderschone
poëtische gedachte, een die iemand naar een hoger plan opheft. In een lange passage
waarin hij dit uitlegt, toont Swedenborg hoe de geestelijke regenboog zijn oorsprong
vindt in de stralen van het licht die van God komen, de Bron of Zon van alle wijsheid
en intelligentie, en een overeenstemming is van geestelijke dingen die bij een
bepaald persoon aanwezig zijn. Swedenborgs filosofie is altijd figuratief, nooit
abstract.
Laat
mij een ervaring beschrijven die ik bijna vijfentwintig jaar geleden heb gehad
en die nog steeds levendig in mijn herinnering staat geschreven. Ik reed terug
naar huis op een zondagnamiddag na een bezoekje aan mijn ouders die woonden aan
de kust van Sussex. Mijn vader was ziek, en ja, hij zou later die week overlijden.
Het was een stormachtige dag in maart met zeer zware regenbuien. Ik had een heleboel
bezorgde gedachten terwijl ik reed. De enige andere persoon in de auto was onze
jongste zoon, die toen vier jaar was. Er is een plek op de A23, net als je Purley
uit bent waar men uitzicht heeft op Croydon en de Norwood Hills daarachter, waar
ik woon, met zijn karakterestieke televisiezendermasten. Geen romantisch landschap,
misschien, maar niettemin een uitzicht. Het regenen had opgehouden en plotseling
verscheen er een prachtige regenboog. Nog kan ik de gevoelens van vrede en welzijn
voelen die ik toen ervoer. Ik dacht niet aan romantische poëzie, of aan het verhaal
van Genesis, of over de uitleg van Swedenborg daarover, hoewel deze misschien
wel allemaal aanwezig waren in mijn onderbewustzijn. Mar het gevoel dat ik had
was verwant aan wat door de volgende woorden wordt overgebracht: 'En alles zal
goed worden', van Moeder Julian of Norwich, beroemd
en tot ons gebracht door T.S. Eliot in zijn gedicht
'Little Gidding' [dorpje in district Huntingdonshire U.K.]. Als ik terugkijk,
scheen het alsof ik voorbereid werd op de moeilijke dagen die voor de familie
in het verschiet lagen. Misschien was het een teken van God? Ik ben er zeker van
dat Peter Atkins en vele anderen zoals hij zouden denken dat ik volledig de weg
kwijt was. Maar
door het lezen van ervaringen van anderen, vaak veel diepergaander en welsprekender
weergegeven, ben ik er zeker van dat daar wel iets bijzonders mee was.
Het
is gebruikelijk over Swedenborg te denken als een groot wetenschapper, wat hij
ook zeker was, en die na een geestelijk 'verlichting' visioenen begon te krijgen
van werelden die achter deze liggen en ervan overtuigd werd dat het zijn missie
was de Schriften te verklaren en hun innerlijke of geestelijke betekenis te uit
te leggen. Waar is de poëzie daarin? Toch heeft Ralph Waldo
Emerson, zelf een dichter, Swedenborg beschreven als de auteur van 'prozaïsche
gedichten' en hij heeft hem onder de dichters op de hoogste plaats gezet. Hij
dacht daarbij niet aan wat men zou kunnen noemen Swedenborgs incidentele verzen.
'Na Dante, Shakespeare en
Milton, kwam er geen groot dichter meer tot aan Swedenborg'.
Swedenborg,
schreef Emerson, 'staat van alle mensen in deze tijd, bovenaan als vertaler
van de natuur naar de gedachte. Ik ken niemand in de geschiedenis voor wie dingen
zo gelijk stonden voor woorden'.
In
zijn gedicht 'Solution' rangschikt Emerson Swedenborg onder Homerus,
Dante, Shakespeare en Goethe. Elke dichter heeft
zijn eigen strofe:
- Ver
in het noorden, waar het poollicht
- Controle
houdt over het dartele licht
- In
trance gedragen voorbij een sterfelijk doel
- Leidt
de Zweed Emanuel de ziel
- Door
de sneeuw boven en de mijnen beneden,
- Hij
vond de zwarte inkten van Erebus
- Herhaalde
aan de mens de verdoemde jammerklachten
- Waarop
de muziek van de serafijnen zeilt
- In
de geestelijke werelden ging hij alleen
- Maar
wandelde op aarde ongekend en onbekend
- De
toeschouwer dichtbij vernam geen geluid
- Toch,
zij die op een afstand luisterden
- Hoorden
jammerklachten van het hemelse gewelf
- En
voelden, beneden, de siddering van de grond
- En
zijn in de lucht gezaaide niet geachte woorden
- Zijn,
in de volgende eeuw, vlammende zwaarden.
Ook
Blake beschouwde Swedenborg als een dichter. Toen hem werd gevraagd door de dagboekschrijver
Henry Crabb Robinson, of de visioenen van Swedenborg
van dezelfde soort waren als die van Dante, antwoordde Blake dat ze dat inderdaad
waren, maar, dat Dante een groter dichter was. Sommige mensen voelen zich misschien
niet gelukkig met de omschrijving van Swedenborg als dichter. Zeker, zullen ze
zeggen, onderzocht hij de geestelijke wereld op dezelfde wijze als hij de natuurlijke
wereld onderzocht als wetenschapper, zoekend naar de waarheid; maar er is een
verschil. Swedenborg was op vele manieren iemand die ver vooruit was in zijn tijd
ten aanzien van wetenschap. Latere ontdekkingen hebben bevestigd, bijvoorbeeld,
zaken die hij schreef over de structuur van de hersenen in het begin van de jaren
1740.
Wij
kunnen misschien vanuit onze eigen levenservaring dingen bevestigen die hij schreef
over het huwelijk en de relaties tussen de geslachten in de 'Echtelijke Liefde',
maar hoe kunnen we bevestigen met proefondervindelijk bewijs datgene wat hij zegt
over de aard van het leven hierna? Het antwoord hierop is dat we dat niet kunnen.
Voor sommigen is het antwoord een zaak van geloof. Swedenborg was de goddelijk
aangewezen openbaarder van nieuwe geestelijke leringen, die soms in zijn eigen
woorden werden genoemd: 'de Nieuwe Kerk'.
Maar
Swedenborg heeft nooit geprobeerd volgelingen te werven of een religieus genootschap
te organiseren en Swedenborgs religieuze geschriften zijn nooit geaccepteerd door
de voornaamste Christelijke kerken, hoewel een van zijn eerste en betwistbaar
zijn grootste vertaler levenslange een Anglicaanse geestelijke was. Toch hebben,
net als de opkomende vloed de mondingen en de rivieren opkruipt, leringen die
vreemd en onacceptabel waren voor de 18de-eeuwse Christenen, zoals Kathleen Raine
stelt, 'de geestelijke gevoeligheid van de Engelse natie doordrongen'. Kathleen
Raine dacht dat die invloed hoofdzakelijk was verspreid door de poëzie en kunst
van Blake. Dat kan waar zijn voor het laatste deel van de 20ste eeuw, maar in
de 19de en vroege 20ste eeuw toen Blake nog grotendeels onbekend was, had de poëzie
van Tennyson, de Brownings,
Coventry Patmore en Dante Gabriel
Rossetti, niet zo alom gewaardeerd vandaag, meer invloed. Alle genoemden
waren lezers van Swedenborg.
Wat
is het toch dat poëzie zo'n invloed zou hebben, zelfs als de gelijken van Peter
Atkins het beschouwen als alleen maar 'waan'? Wat achter poëzie ligt is de verbeelding,
een woord dat misschien een alarm doet afgaan bij sommige religieuze mensen die
hun religie als 'de waarheid' beschouwen, terwijl verbeelding verbonden is met
datgene wat veronderstelt wordt, of verzonnen, of zelfs vals. Laten we hier eens
dieper op ingaan. Samuel Taylor Coleridge, dichter,
criticus, filosoof en een fervent lezer van Swedenborg, gaf een onderscheid aan
tussen fantasie en verbeelding. We kunnen fantasie even laten voor wat het is
en ons concentreren op verbeelding. In een beroemde uitdrukking definieerde Coleridge
de primaire verbeelding, die de fontein van alle kunst is, als 'een herhaling
in het eindige gemoed van de eeuwige daad in het oneindige IK BEN'.
Voor
Coleridge de romanticus, een vriend van Wordsworth en een jongere tijdgenoot van
Blake, op wiens werk hij commentaar gaf en wie hij zelfs ontmoet kan hebben tijdens
de introductie van de toenmalige voorzitter van de Swedenborg Society, Charles
Augustus Tulk, was de godheid niet een ver verwijderde 'Eerste Oorzaak'
van de 18de-eeuwse deïsten, maar een levende invloeiing in de menselijke activiteit,
in het bijzonder in de kunsten. Voor de meer radicale Blake, bestaat Jezus in
de menselijke verbeelding.
De
20st-eeuwse Franse geleerde van de Islamitische mystiek, Henry
Corbin, die ook een groot lezer van Swedenborg was, verzon de term 'mundus
imaginalis' of imaginaire wereld, om de geestelijke ervaringen te beschrijven
van zowel Swedenborg als de Soefi mystici van het middeleeuwse Iran. Zo vermijdt
hij de geringschattende koppeling met verbeelding en fantasie.
Een
van de beste korte introducties tot Swedenborg is geschreven door de voorname
Zweedse letterkundige Olof Lagercrantz, 'Epic
of the Afterlife' [Heldendicht van het Hiernamaals]: een literaire benadering
tot Swedenborg. Lagercrantz, de auteur van werken over Dante, Strindberg
en Proust, en anderen, kan Swedenborg niet benaderen
als een religieuze gelovige, maar ziet hem als een dichter, iemand die 'uitbreekt
uit de wetenschap en het rijk van de dichtkunst binnentreedt'. Hij stelt dat Swedenborgs
werken ons tonen 'hoe rijk het menselijk hart is en hoe ver het bereik is van
de menselijke verbeelding en emotie'.
Wij
zouden verder willen gaan dan dit en bevestigen met Blake en Coleridge dat de
verbeelding het bewijs is van het bestaan van God en zijn werken in de menselijke
wezens, maar om Swedenborg te beschouwen als een wetenschapper die dichter werd,
alhoewel een die in proza schreef, is een nieuwe benadering en een die misschien
wel nieuwe lezers brengt tot een denker en ziener die lang geassocieerd werd,
misschien teveel, met sektarische religie.