De Leer over de Gewijde Schrift

 

 

Doctrina Novae Hierosolymae de Scriptura Sacra

 

door

 

Emanuel Swedenborg

Colofon

___________________________________________________________

Inhoudsopgave

  1. De Gewijde Schrift of het Woord is het Goddelijke Ware zelf.
  2. In het Woord is een Geestelijke Zin die tot nu toe onbekend is.
  3. De letterlijke zin van het Woord is de basis, de samenhouder en het firmament van de geestelijke en de hemelse zin ervan.
  4. Het Goddelijk Ware in de letterlijke zin van het Woord, is in zijn Volheid, in zijn Heiligheid en in zijn Macht.
  5. De Leer van de Kerk moet worden geput vanuit de letterlijke zin van het Woord en daardoor worden bevestigd.
  6. Door de letterlijke zin van het Woord is er verbinding met de Heer en vergezelschapping met de engelen.
  7. Het Woord is in alle hemelen en het is de bron van de wijsheid van de engelen.
  8. De Kerk bestaat vanuit het Woord en is zodanig zoals zij verstaan wordt en begrip heeft van het Woord.
  9. In alle afzonderlijke dingen van het Woord is het huwelijk van de Heer en de Kerk, en vandaar het huwelijk van het goede en het ware.
  10. Ketterijen kunnen vanuit de letterlijke zin van het Woord worden aangenomen, maar om deze te bevestigen is verderfelijk.
  11. De Heer is in de wereld gekomen om alle dingen van het Woord te vervullen en daardoor te worden het Goddelijk Ware of het Woord, ook in laatsten.
  12. Vóór dit Woord, dat heden in de wereld is, is er een Woord geweest dat verloren is gegaan.
  13. Door middel van het Woord hebben ook degenen licht die buiten de Kerk zijn en het Woord niet hebben.
  14. Zonder het Woord zou niemand enige kennis kunnen hebben van God, van de hemel en de hel, van het leven na de dood en te minder van de Heer.

 

___________________________________________________________

 

top

  • De Gewijde Schrift of het Woord is het Goddelijke Ware zelf.

1. Het is in ieders mond, dat het Woord is uit God, Goddelijk geïnspireerd en vandaar Heilig, niettemin wordt tot op heden niet geweten, waar het Goddelijke hierin aanwezig is: want het Woord in de letter verschijnt als een gewoon geschrift in een vreemde stijl, niet subliem en ook niet oplichtend, zoals schijnbaar de kenmerken van de wereldse geschriften zijn. Hierdoor komt het dat een mens, die de natuur voor God, of die de natuur meer dan God vereert, en vandaar uit zichzelf en zijn eigene, en niet vanuit de hemel uit de Heer denkt, gemakkelijk in dwaling valt ten aanzien van het Woord, en in een verachting ervoor, en bij zichzelf kan zeggen als hij leest: Wat is dit, wat betekent dat; is dit wel Goddelijk; kan God, Die de eeuwige wijsheid heeft, zo spreken? Waar is het Heilige hierin of waarvan kan het anders komen dan van de godsdienstige overreding van de mens.

2. Maar hij die zo denkt, neemt niet in overweging, dat Jehovah Zelf, Die is de God van hemel en aarde, het Woord heeft gesproken door Mozes en de Profeten en dat het vandaar niet anders kan zijn dan het Goddelijk Ware zelf, want dit is het wat Jehovah Zelf spreekt. Ook neemt hij niet in overweging, dat de Heer, die dezelfde is als Jehovah, het Woord heeft gesproken bij de Evangelisten en vele dingen vanuit Zijn eigen mond, en de overige dingen vanuit de Geest van Zijn mond, wat de Heilige Geest is. Vandaar is het dat Hijzelf zegt dat in Zijn woorden het leven is en dat Hijzelf is het Licht dat verlicht en dat Hij is de Waarheid. Dat Jehovah Zelf het Woord heeft gesproken door de Profeten, is getoond in de ‘Leer van Nova Hierosolyma over de Heer’, artikel 52 en 53. Dat de woorden die de Heer Zelf heeft gesproken bij de Evangelisten, het Leven zijn, bij Johannes: ‘De woorden die Ik spreek tot u, zijn Geest en zijn Leven’, (Johannes 6:63). Bij dezelfde: ‘Jezus zei tot de vrouw aan de fontein van Jakob: Indien gij wist de gave Gods en wie Hij is die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben gevraagd en Hij zou u het levende water hebben gegeven. Wie drinkt van het water dat Ik zal geven, die zal niet dorsten tot in het eeuwige, maar het water, dat Ik geven zal, zal in hem worden een fontein van water, die springt tot in het eeuwige’, (Johannes 4:6,10,14). Met de fontein van Jakob wordt het Woord aangeduid, zoals eveneens in, (Deuteronomium 33:28); en daarom ook zat de Heer daar neer en sprak Hij met de vrouw; en met het water wordt het ware van het Woord aangeduid. Bij dezelfde: ‘Jezus zei: Zo iemand gedorst zal hebben, hij kome tot Mij en drinke: al wie gelooft in Mij, zoals de Schrift zegt, stromen van het levende water zullen vanuit de buik van hem vloeien’, (Johannes 7:37,38). Bij dezelfde: ‘Petrus zei tot Jezus: De woorden van het eeuwige leven hebt gij’, (Johannes 6:68). Daarom zegt de Heer bij Marcus: ‘De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, Mijn Woorden zullen niet voorbijgaan’, (Marcus 13:31). Dat de Woorden van de Heer het Leven zijn, is omdat Hijzelf is het Leven en de Waarheid, zoals Hij leert bij Johannes: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven’, (Johannes 14:6); en bij dezelfde: ‘In de aanvang was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord; in Hetzelve was het Leven en het Leven was het Licht van de mensen’, (Johannes 1:1,4). Onder het Woord daar wordt verstaan de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, waarin alleen het Leven is en het Licht is. Daarvandaan is het, dat het Woord, dat uit de Heer is, wordt genoemd ‘de Fontein van de levende wateren’, (Jeremia 2:13; 17:13; 31:9). ‘Fontein van het heil’, (Jesaja 12:3). ‘Fontein’, (Zacharia 13:1). ‘Rivier van het water des levens’, (Apocalyps 22:1). Ook wordt gezegd, ‘dat het Lam, dat in het midden van de troon is, hen zal weiden en hen zal heenleiden tot de Levende Fonteinen van de Wateren’, (Apocalyps 7:17). Verder ook in andere plaatsen, waar het Woord ook wordt genoemd Heiligdom en Tabernakel, waarin de Heer woont met de mens.

3. Maar de natuurlijke mens kan vanuit deze dingen toch niet worden overreed , dat het Woord is het Goddelijk Ware zelf, waarin de Goddelijke Wijsheid is en het Goddelijke Leven. Hij beschouwt immers het Woord naar de stijl, waarin hij die dingen niet ziet. Maar de stijl van het Woord is de Goddelijke Stijl zelf, waarmee elke andere stijl, hoe subliem en hoe uitmuntend die ook verschijnt, niet kan worden vergeleken; die is immers zoals donkerheid vergeleken bij het licht. De stijl van het Woord is zodanig dat het Heilige is in elke zin en in elk woord, ja zelfs overal in de letters zelf, vandaar verbindt het Woord de mens met de Heer en opent de hemel. Het zijn twee dingen die voortgaan uit de Heer: de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, of wat hetzelfde is, het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware, want het Goddelijk Goede is van Zijn Goddelijke Liefde, en het Goddelijk Ware is van Zijn Goddelijke Wijsheid. Het Woord in Zijn Wezen is beide, zowel het ene als het andere, en omdat dit de mens met de Heer verbindt en de hemel opent, zoals eerder gezegd, vervult daarom het Woord de mens, die dit leest uit de Heer en niet uit zichzelf alleen, met het goede van de liefde en met de ware dingen van de wijsheid. Zijn wil wordt vervuld met het goede van de liefde en zijn verstand wordt vervuld met de ware dingen van de wijsheid; vandaar heeft de mens het leven door het Woord.

4. Opdat dus de mens niet in twijfel zou zijn, dat het Woord zodanig is, werd mij uit de Heer de innerlijke zin van het Woord onthuld; dit is in Zijn wezen geestelijk , en verblijft in de uitwendige zin is, die natuurlijk is, zoals de ziel in het lichaam is. Deze zin is de Geest die de letter levend maakt en daarom kan die zin van de Goddelijkheid en de Heiligheid van het Woord getuigen en overtuigen, ook de natuurlijke mens, als hij overtuigd wil worden.

 

top

  • In het Woord is een Geestelijke Zin die tot nu toe onbekend is.

    Deze dingen moeten in deze volgorde worden gezegd:

  • A. Wat de Geestelijke Zin is.
  • B. Dat die Zin in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord is.
  • C. Dat het vanuit die Zin is, dat het Woord Goddelijk is geïnspireerd, en in elk woord Heilig.
  • D. Dat die Zin tot nu toe onbekend is geweest.
  • E. Deze Zin wordt niet aan iemand, tenzij hij in de echte ware dingen uit de Heer is.

 

5. A. Wat de Geestelijke Zin is: de geestelijke Zin is niet die, welke vanuit de letterlijke zin van het Woord opblinkt, wanneer iemand het Woord doorvorst en uitlegt om enig dogma van de Kerk te bevestigen; deze zin is de letterlijke zin van het Woord. De geestelijke zin echter verschijnt niet in de letterlijke zin; die is van binnen daarin, zoals de ziel in het lichaam, zoals het denken in de ogen, en de aandoening in het aangezicht, die samen als één handelen, zoals oorzaak en uitwerking. Deze zin maakt het voornamelijk dat het Woord geestelijk is, niet slechts voor de mensen maar ook voor de engelen; en daarom heeft het Woord door die zin verbinding met de hemelen.

6. Uit de Heer gaat voort het Hemelse, het Geestelijke en het Natuurlijke, het ene na het andere. Het Hemelse wordt genoemd, datgene dat voortgaat vanuit Zijn Goddelijke Liefde, en dit is het Goddelijk Goede; het Geestelijke wordt genoemd dat wat voortgaat vanuit Zijn Goddelijke Wijsheid, en dit is het Goddelijk Ware; en het Natuurlijke is vanuit het ene en het andere; het is het samenstelling ervan in het laatste. De engelen van het hemels rijk van de Heer, vanuit wie de derde of hoogste hemel is, zijn in het Goddelijke dat voortgaat uit de Heer, dit wordt het hemelse genoemd; want zij zijn in het goede van de liefde uit de Heer. De engelen van het geestelijk rijk van de Heer, vanuit wie de tweede of middelste hemel is, zijn in het Goddelijke dat voorgaat uit de Heer, wat het geestelijke wordt genoemd, zij zijn immers in de ware dingen van de wijsheid uit de Heer. De mensen echter van de kerk in de wereld, zijn in het Goddelijk Natuurlijke, wat ook voortgaat uit de Heer. Vanuit deze dingen volgt, dat het Goddelijk voortgaande uit de Heer tot zijn laatsten, neerdaalt door drie graden en genoemd wordt: hemels, geestelijk en natuurlijk. Het Goddelijke dat uit de Heer tot de mensen neerdaalt, daalt door die drie graden neer, en wanneer het is neergedaald, bevat het die drie graden in zich: al het Goddelijke is zodanig; daarom is het, wanneer het in zijn laatste graad is, in zijn volheid; zodanig is het Woord. Dit is in zijn laatste zin natuurlijk, in zijn innerlijke zin is het geestelijk en in de binnenste zin hemels en het is Goddelijk in elke zin. Dat het Woord zodanig is, verschijnt niet in de letterlijke zin ervan die natuurlijk is. De oorzaak hiervan is, dat de mens van de wereld voordien niets heeft geweten over de hemel en vandaar niet wat het Geestelijke en wat het Hemelse, en dus ook niet het onderscheid tussen die en tussen het natuurlijke.

7. Het onderscheid tussen deze graden kan ook niet geweten worden, tenzij men de overeenstemming weet, want die drie graden zijn onderling geheel en al onderscheiden, zoals: doel, oorzaak en uitwerking, of zoals: het eerdere, het latere en het laatste, maar zij maken één door overeenstemmingen. Het natuurlijke immers stemt overeen met het geestelijke en eveneens met het hemelse. Wat echter overeenstemming is, kan men zien in het werk 'Hemel en Hel', waar gehandeld wordt over de overeenstemming van alle dingen van de hemel met alle dingen van de mens, in hoofdstuk 87 tot 102, en over de overeenstemming van de hemel met alle dingen van de aarde, in hoofdstuk 103 tot 105; en nog meer zal dit worden gezien uit voorbeelden vanuit het Woord, die hierna moeten worden aangevoerd.

8. Aangezien het Woord innerlijk geestelijk en hemels is, werd het daarom door louter overeenstemmingen samengeschreven en wat zo geschreven is in louter overeenstemmingen, dit is in de laatste zin geschreven in zo'n stijl zodanig als die bij de Profeten en bij de Evangelisten, die hoewel hij gewoon schijnt, niettemin die Goddelijke Wijsheid en alle wijsheid van de engelen in zich bergt.

9. B. Die geestelijke zin is in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord, dit kan niet beter worden gezien dan door voorbeelden, en deze zijn de volgende: Johannes zegt in de Apocalyps: 'Ik zag de hemel geopend, toen zie, een wit Paard en Hij die daarop zat werd genoemd getrouw en waar, die in gerechtigheid richt en strijdt. Zijn ogen waren zoals een vlam van vuur en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een naam geschreven, die niemand weet dan Hijzelf. Hij was bekleed met kleding die geverfd was met bloed: en genoemd wordt Zijn naam 'het Woord van God'. Zijn legers volgden Hem op witte paarden, gekleed met fijn lijnwaad, wit en rein. Hij heeft op Zijn kleding en op Zijn dij de naam geschreven Koning der koningen en Heer der heren. Ik zag verder een engel die in de zon stond en riep met een grote stem: Komt en vergadert u tot het grote avondmaal, opdat u het vlees van de koningen mag eten en de vlezen van de oversten van duizend, en de vlezen van de sterken, en de vlezen van de paarden en van hen die daarop zitten en de vlezen van alle vrijen en dienstknechten en van kleinen en groten', (Apocalyps 19:11 tot 18). Wat deze dingen betekenen kan niemand zien, tenzij vanuit de geestelijk zin van het Woord, en niemand kan de geestelijke zin zien, tenzij vanuit de wetenschap van de overeenstemmingen, want alle woorden zijn overeenstemmingen en geen woord daar is zinledig. De wetenschap van de overeenstemmingen leert, wat betekent: het witte Paard en wat degene die daarop zat, wat de ogen als een vlam van vuur, wat de diademen op het hoofd, wat de kleding met bloed geverfd, wat het witte fijn lijnwaad, waarmee waren bekleed degenen van Zijn leger in de hemel, wat de engel die in de zon stond, wat het grote avondmaal waartoe zij zouden komen en vergaderd worden, verder wat de vlezen van de koningen, van de oversten over duizend en meerdere andere, die zij zouden eten. Wat echter de afzonderlijke dingen in de geestelijke zin betekenen, zie men in het werkje 'Over het Witte Paard', waar die zijn ontvouwd. Daarom wordt er hier van afgezien dit verder te ontvouwen. Getoond is in dat werkje, dat de Heer ten aanzien van het Woord daar wordt beschreven en; dat onder Zijn ogen zoals een vlam van vuur en onder de diademen op Zijn hoofd, en onder de Naam die niemand weet dan Hijzelf, wordt verstaan de geestelijke zin van het Woord en dat niemand die zin weet dan de Heer Zelf en aan wie Hij die zin wil onthullen. Voorts dat onder het bekleedsel geverfd met bloed, wordt verstaan de natuurlijk zin van het Woord, wat de letterlijke zin ervan is, waaraan geweld is gepleegd. Dat dit het Woord is dat zo beschreven wordt, blijkt duidelijk, want gezegd wordt: 'Zijn Naam wordt genoemd het Woord Gods'; en dat het de Heer is Die wordt verstaan, blijkt ook duidelijk, want gezegd wordt dat de Naam van Degene die op het paard zat, geschreven is Koning der koningen en Heer der heren. Dat de geestelijke zin van het Woord moet worden geopend aan het einde van de Kerk, wordt niet slechts aangeduid met de dingen die over het paard en over degene die daarop zat nu zijn gezegd, maar ook met het grote Avondmaal, waartoe allen werden uitgenodigd door de engel die in de zon stond, om te komen en te eten de vlezen van de koningen en van de oversten over duizend, van de sterken, van de paarden van degenen die daarop zaten, van alle vrijen en dienstknechten: al deze uitdrukkingen zouden zinledige woorden zijn en zonder leven en geest, als niet het geestelijke hierin van binnen was, zoals de ziel in het lichaam is.

10. In hoofdstuk 21 van de Apocalyps wordt het Heilige Jeruzalem [Sancta Hierosolyma], als volgt omschreven: 'Dat in haar was een schijnselgever eender aan de kostbaarste steen, zoals aan de steen jaspis, helder als kristal. Dat zij had een grote en hoge muur en twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en daarop de namen geschreven van de twaalf stammen van de zonen Israëls. Dat de muur was 144 ellen, volgens de maat van een mens, dat is van een engel. En dat het gebouw van de muur was jaspis, en zijn fundamenten vanuit alle kostbare steen, van: jaspis, saffier, chalcedon, smaragd, sardonix, sardius, chrysoliet, beryl, topaas, chrysopraas, hyacint en amethist. Dat de twaalf poorten waren twaalf paarlen. Dat de stad zelf was zuiver goud, eender aan zuiver glas: en dat zij was rechthoekig; lengte en breedte en hoogte waren even gelijk, 12000 stadiën'; en nog meer dingen. Dat al deze dingen geestelijk moeten worden verstaan kan hieruit vaststaan, dat met Sancta Hierosolyma wordt aangeduid de Nieuwe Kerk, die uit de Heer moet worden geïnstaureerd, zoals in de 'Leer over de Heer', in artikel 62 en 63, is getoond: en omdat met Hierosolyma daar de Kerk wordt aangeduid, zo volgt daaruit, dat alle dingen die daarover worden gezegd, zoals: over de stad, over haar poorten, over de muur, over de fundamenten van de muur, verder ook over de maten ervan, een geestelijke zin bevatten, want de dingen die van de Kerk zijn, zijn geestelijk. Wat echter de afzonderlijke dingen betekenen, is in het werk over, 'Nova Hierosolyma', in Londen in 1758 uitgegeven, ontvouwd; daarom onthoud ik mij hier van verdere ontvouwing. Het is voldoende als men daarvan weet, dat de afzonderlijke dingen van de beschrijving ervan een geestelijke zin in zich hebben, zoals de ziel in het lichaam is. Zonder die zin, zou niets van de Kerk worden verstaan van de dingen die daar geschreven zijn, zoals dat de stad was van zuiver goud, de poorten ervan van paarlen, de muur van jaspis, de fundamenten van de muur van kostbare stenen; dat de muur was 144 ellen, volgens de maat van een mens, dat wil zeggen, van een engel; dat de stad zelf was in lengte, breedte en hoogte 12000 stadiën en meer dingen. Wie echter vanuit de wetenschap van de overeenstemmingen de geestelijke zin kent, die verstaat deze dingen, zoals dat de muur en de fundamenten ervan betekenen de Leer vanuit de letterlijke zin van het Woord en dat de getallen 12, 144, 12000 eendere dingen betekenen, namelijk alle ware en goede dingen van de Kerk in één totaliteit.

11. In hoofdstuk 7 van de Apocalyps, wordt gezegd: 'Dat 144000 waren verzegeld, 12000 vanuit iedere stam van Israël, evenzoveel vanuit de stam van Jehudah, vanuit de stam van Ruben, van Gad, van Ascher, Naftalie, Menasse, Simeon, Levi, Jissaschar, Zebulon, Jozef en Benjamin. De geestelijke zin hiervan is dat allen bij wie de Kerk uit de Heer is, worden gezaligd. In de geestelijke zin immers wordt met getekend worden in de voorhoofden of verzegeld worden, aangeduid, erkend worden door de Heer en gezaligd worden. Met de twaalf stammen Israëls worden allen van die Kerk aangeduid; met 12, 12000 en 144000 allen, met Israël de Kerk en met iedere stam enig specifieke van de Kerk. Wie dit geestelijke van die woorden niet weet, kan van mening zijn, dat er slechts zoveel zullen worden gezaligd, en die slechts uit de Israëlitische en Joodse natie.

12. In hoofdstuk 6 van de Apocalyps wordt gezegd: 'Dat toen het Lam het eerste zegel van het boek had geopend, een wit paard uitging en dat degene die daarop zat een boog had aan wie een kroon werd gegeven; dat toen Het had geopend het tweede zegel, een rood paard uitging, en dat aan degene die daarop zat een groot slagzwaard werd gegeven: toen Het had geopend het derde zegel, een zwart paard uitging en dat de daarop zittende in de hand een weegschaal hield: en dat toen Het had geopend het vierde zegel, een vaal paard uitging en dat de naam van degene die daarop zat de Dood was'. Wat deze woorden betekenen, kan alleen door de geestelijke zin worden ontvouwd en het wordt ten volle ontvouwd, wanneer men weet wat betekent, de opening van de zegels, wat het paard en wat de overige dingen: met die dingen worden beschreven de opeenvolgende staten van de Kerk ten aanzien van het verstand van het Woord, van de aanvang tot het einde ervan; met de opening van de zegels van het Boek door het Lam, wordt aangeduid de openbaring van die staten van de Kerk door de Heer; met het Paard het verstand van het Woord; met het witte Paard het verstand van het ware vanuit het Woord in de eerste staat van de Kerk; met de boog van degene die op dat Paard zat, de leer van de naastenliefde en van het geloof, strijdend tegen de valse dingen; met de kroon het eeuwige leven als prijs van de overwinning; met het rode Paard wordt aangeduid het verstand van het Woord dat verloren is gegaan ten aanzien van het goede in de tweede staat van de Kerk; met het grote slagzwaard, het valse dat tegen het ware strijdt; met het zwarte Paard wordt aangeduid het verstand van het Woord dat verloren is gegaan ten aanzien van het ware in de derde staat van de Kerk; met de weegschaal de schatting van het ware, zó gering dat het nauwelijks iets is; met het vale Paard wordt aangeduid het verstand van het Woord dat van nul en generlei waarde is vanwege de boze dingen van het leven en de valse dingen daaruit in de vierde of laatste staat van de Kerk; en met de dood de eeuwige verdoemenis. Dat zulke dingen in de geestelijke zin met die dingen worden aangeduid, verschijnt niet in de letterlijke zin of de natuurlijke zin; en daarom zou, als niet de geestelijke zin eenmaal werd geopend, het Woord ten aanzien van dit en ten aanzien van de overige dingen in de Apocalyps, gesloten zijn, en wel dermate, dat tenslotte niemand zou weten, waarin het Heilig Goddelijke daar school. Zo ook wat wordt aangeduid met de vier Paarden en met de vier wagens uitgaande van tussen de twee bergen van brons, bij: (Zacharia 6:1 tot 8).

13. In hoofdstuk 9 van de Apocalyps leest men: 'De vijfde engel heeft gebazuind en ik zag een ster vanuit de hemel die was neergevallen op de aarde en gegeven werd haar de sleutel van de put van de afgrond; en zij heeft geopend de put van de afgrond en rook is opgegaan vanuit de put zoals de rook van een grote oven; en verduisterd is de zon en de lucht vanwege de rook van de put; en vanuit de rook gingen uit sprinkhanen op de aarde, en gegeven werd hun de mogendheid, zoals mogendheid hebben de schorpioenen van de aarde. De gedaanten van de sprinkhanen waren eender aan paarden bereid tot de oorlog; en op hun hoofden zoals kronen eender aan goud en hun aangezichten zoals de aangezichten van de mensen; en zij hadden haren zoals de haren van de vrouwen en hun tanden zoals van leeuwen waren zij; en zij hadden ijzeren borstharnassen en hun stem zoals de stem van vele wagens rennende ten strijde. Zij hadden staarten eender aan schorpioenen en stekels waren in hun staarten, en hun mogendheid de mensen te kwetsen vijf maanden; en zij hadden over zich een koning, de engel van de afgrond, wiens naam in het hebreeuws Abaddon is en in het Grieks hebbende de naam Apollyon'. Ook deze dingen zou ook niet wie ook verstaan als hem niet de geestelijke zin niet was onthuld, want niets is daar zinledig gezegd; alle dingen ten aanzien van elk ding afzonderlijk duiden aan. Er wordt gehandeld over de staat van de Kerk, wanneer alle erkentenissen van het ware vanuit het Woord verloren zijn gegaan en vandaar de zinlijk geworden mens zich overreed dat valsheden waarheden zijn. Met de ster die uit de hemel was neergevallen, wordt aangeduid de erkentenissen van het ware die verloren zijn gegaan; met de verduisterde zon en lucht wordt aangeduid het licht van het ware, dat donkerheid is geworden. Met de sprinkhanen die vanuit de rook van die put uitgingen, worden aangeduid de valse dingen in uitersten, zodanig als degenen hebben die zinlijk zijn geworden en alle dingen zien en beoordelen vanuit begoochelingen; met de schorpioen wordt hun overredende aard aangeduid; dat de sprinkhanen verschenen zoals paarden bereid tot de oorlog, betekent de redekavelingen van hen alsof vanuit het verstand van het ware; dat de sprinkhanen kronen eender aan goud op het hoofd hadden en hun aangezichten waren zoals de aangezichten van de mensen, betekent dat zij zichzelf toeschenen als overwinnaars en wijzen; dat zij haren zoals vrouwenharen hadden, betekent dat zij zichzelf toeschenen alsof zij in de aandoening van het ware waren; dat zij tanden zoals van leeuwen hadden, betekent dat de zinlijke dingen, die de laatsten van de natuurlijke mens zijn, hun toeschenen alsof zij in de macht waren over alle dingen: dat zij borstharnassen hadden zoals ijzeren borstharnassen, betekent de argumenteringen vanuit begoochelingen waarmee zij strijden en vermogen. Dat zij een stem der vleugels hadden, zoals de stem van wagens die ten oorlog rennen, betekent de redekavelingen alsof uit de ware dingen van de leer vanuit het Woord, waarvoor moet worden gestreden. Dat zij staarten hadden zoals schorpioenen, betekent de overredingen; dat ze stekels hadden in de staarten, betekent de geslepenheden om daarmee te bedriegen; dat zij mogendheid hadden om de mensen vijf maanden te kwetsen, betekent dat zij enige verbijstering brengen over hen die in het verstand van het ware en in de doorvatting van het goede zijn. Dat zij over zich een koning hadden, de engel van de afgrond, wiens naam was Abaddon of Apollyon, betekent dat hun valse dingen waren uit de hel waar de louter natuurlijken zijn en in het eigen inzicht. Dit is van die woorden de geestelijke zin, vanuit welke zin niet wat ook verschijnt in de letterlijke zin; iets eenders is overal in de Apocalyps. Men moet weten, dat in de geestelijke zin alle dingen in een ononderbroken verband samenhangen en tot de samenvlechting ervan ieder woord in de letterlijke zin of in de natuurlijke zin bijdraagt; en daarom zou, als er maar een woordje zou worden weggenomen, het verband verbroken worden en de aaneenschakeling vergaan. Daarom werd, opdat dit niet zou geschieden aan het einde van dit profetische Boek toegevoegd: 'Dat niet een woord zou worden weggenomen', (Apocalyps 22:19). Eender is het gesteld met de Boeken van de Profeten van het Oude Testament; en opdat daaruit niet wat ook zou worden weggenomen, is het krachtens de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer geschied, dat de afzonderlijke dingen daarin tot op de letter toe zouden worden geteld; dit werd gedaan door de Masoreten.

14. Waar de Heer over de Voleinding der eeuw spreekt vóór Zijn discipelen, wat de laatste tijd van de Kerk is, zegt Hij aan het einde van de voorzeggingen over de opeenvolgende veranderingen van haar staat: 'Terstond na de verdrukking van die dagen zal de Zon verduisterd worden en de Maan haar schijnsel niet geven en de Sterren zullen van de hemel vallen, en de machten van de hemelen zullen bewogen worden. En dan zal verschijnen het teken van de Zoon des mensen in de hemel en dan zullen wenen alle stammen van de aarde en zij zullen zien de Zoon des mensen komende in de wolken des hemels met veel macht en heerlijkheid. En Hij zal uitzenden de engelen met een bazuin en grote stem; zij zullen bijeenvergaren Zijn uitverkorenen uit de vier winden, van het uiterste van de hemelen tot het uiterste ervan', (Mattheüs 24:29,30,31). Onder deze dingen wordt in de geestelijke zin niet verstaan, dat de zon en de maan verduisterd zullen worden en dat de sterren van de hemel zullen vallen, en dat het teken van de Heer in de hemel zal verschijnen en dat zij Hem zullen zien in de wolken en ook engelen met bazuinen; maar onder de afzonderlijke woorden daar, worden geestelijke dingen verstaan die van de Kerk zijn, over welke staat aan het einde die dingen zijn gezegd. In de geestelijke zin immers wordt onder de Zon die verduisterd zal worden, verstaan de Heer ten aanzien van de liefde; onder de Maan die haar schijnsel niet zal geven, de Heer ten aanzien van het geloof; onder de sterren die van de hemel zullen vallen, de erkentenissen van het goede en het ware, die zullen vergaan. Onder het teken van de Zoon des mensen in de hemel, de verschijning van het Goddelijk Ware; onder de stammen van de aarde die zullen wenen, het ontbreken van elk ware dat van het geloof is en van elk goede dat van de liefde is. Onder de komst van de Zoon des mensen in de wolken des hemels met macht en heerlijkheid, de aanwezigheid van de Heer in het Woord en de onthulling; met de wolken wordt aangeduid de letterlijke zin van het Woord en onder de heerlijkheid de geestelijke zin van het Woord. Met de engelen, met de bazuin en grote stem, wordt aangeduid de hemel vanwaar het Goddelijk Ware is, met de uitverkorenen bijeenvergaren uit de vier winden van het uiterste van de hemelen tot het uiterste ervan, wordt aangeduid het nieuwe van de Kerk ten aanzien van de liefde en het geloof. Dat niet verstaan wordt een verduistering van zon en maan en een neervallen van sterren op aarde, staat klaarblijkend vast uit de Profeten, bij wie eendere dingen worden gezegd ten aanzien van de staat van de Kerk, wanneer de Heer in de wereld zal komen, zoals bij Jesaja: 'Zie, de dag van Jehovah komt, gruwelijk en met ontsteking van toorn; de sterren van de hemelen en de gesternten ervan zullen niet lichten met hun licht, verduisterd zal worden de Zon in haar opgang en de Maan zal niet doen glanzen haar schijnsel: Ik zal over het wereldrond de boosheid bezoeken', (Jesaja 24: 21,23). Bij Joël: 'Komen doet de dag van Jehovah, dag van duisternis en donkerheid; Zon en Maan zullen zwart worden; en de Sterren zullen haar glans intrekken', (Joël 2:1,2,10; 3:15). Bij Ezechiël: 'Bedekken zal ik de hemelen en zwart maken de sterren, de Zon zal Ik met een wolk bedekken, en de Maan zal niet doen lichten haar schijnsel: alle schijnselgevers van het licht zal Ik verduisteren en geven zal Ik duisternis op de aarde', (Ezechiël 32:7,8); onder de dag van Jehovah wordt verstaan de komst van de Heer, die geweest is toen er niet langer enig goede en ware in de Kerk over was en niet enige erkentenis van de Heer.

15. Opdat gezien zal worden dat de profetische dingen van het Woord van het Oude Testament in vele plaatsen zonder de geestelijke zin niet kunnen worden verstaan, zou ik alleen enkele willen aanvoeren, zoals het volgende bij Jesaja: 'Dan zal Jehovah opwekken tegen Aschur een gesel, naar de plaag van Midian aan de rots Oreb, en Zijn stok over de zee, die Hij verheffen zal in de weg van Egypte. En het zal geschieden in die dag dat zijn last zal terugtreden van over uw schouder, en het juk van over uw hals; Hij zal komen tegen Ajath, doortrekken in Migron, tegen Mischmath zal Hij aan zijn wapenen bevelen; zij zullen Mebara doortrekken, Gibea onze herberg, zij zal sidderen, Ramah, Gibea van Schaul zal vluchten: huil met uw stem, gij dochter van Gallim, luister Lajisch, ellendige Anatoth; dwalen zal Madmena; de bewoners van Gebim zullen zich vergaderen: is er nog een dag in Nob om staande te blijven; hij zal zijn hand bewegen, de berg van de dochter van Zion, de heuvel van Jeruzalem. Jehovah zal afsnijden het struweel van het woud met ijzer en Libanon zal vallen door de Grootse', (Jesaja 10:24 tot 34). Hier komen alleen namen voor, waaruit men niets kan putten tenzij met behulp van de geestelijke zin, waarin alle namen in het Woord dingen van de hemel en van de Kerk betekenen; vanuit die zin wordt samengevat, dat daarmee wordt aangeduid dat de gehele Kerk door wetenschappelijke dingen, die al het ware verdraaien en het valse bevestigen, is verwoest. Elders bij dezelfde Profeet: 'In die dag zal de naijver van Efraïm terugtreden en de vijanden van Jehudah worden uitgeroeid; Efraïm zal niet wedijveren met Jehudah en Jehudah zal Efraïm niet benauwen, maar zij zullen aanvliegen op de schouder van de Filistijnen naar de zee, tezamen zullen zij beroven de zonen van het oosten; Edom en Moab de uitzending van hun handen: daarentegen zal Jehovah verbannen de tong van de zee van Egypte en schudden zal Hij Zijn hand over de rivier met de heftigheid van Zijn geest, en slaan zal Hij dezelve tot zeven beken, om een weg te maken met de schoenen: dan zal er een pad zijn voor de overblijfselen van Zijn volk, welke overig zullen zijn van Aschur', (Jesaja 9:17 tot 21). Wie niet vanuit de geestelijke zin weet, wat betekent: slachtoffer, wat vlees en bloed en wat paard, wagen, de sterke en de krijgsman, zal niet iets anders weten dan dat zulke dingen zullen worden gegeten en gedronken; maar de geestelijke zin leert dat met vlees eten en bloed drinken van het slachtoffer dat de Heer Jehovih op de bergen van Israël zal geven, wordt aangeduid zich toe-eigenen het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware vanuit het Woord. Daar wordt immers gehandeld over de samenroeping van allen tot het Rijk van de Heer en in het bijzonder over de instauratie van de Kerk bij de natiën uit de Heer. Wie kan niet zien dat niet vlees onder vlees, noch bloed onder bloed daar wordt verstaan, zoals dat zij bloed zouden drinken tot aan dronkenschap toe en dat zij verzadigd zouden worden van paard, wagen, van de sterke en van elke krijgsman. Eender in duizend andere plaatsen bij de Profeten.

16. Zonder de geestelijke zin zou niemand weten, waarom het de Profeet Jeremia werd bevolen dat hij een gordel zou kopen en die aan de lenden doen en die niet door het water halen en verbergen in de kloof van een rots aan de Eufraat, (Jeremia 8:1 tot 7). Dat het de Profeet Jesaja werd bevolen een zak van over de lenden te ontbinden en de schoen uit te trekken van over zijn voet en te gaan naakt en ontschoeid drie jaren, (Jesaja 20:2,3). Dat het de Profeet Ezechiël werd bevolen een scheermes te laten gaan over zijn hoofd en over zijn baard, en daarna de haren te verdelen, een derde te verbranden in het midden van de stad, een derde deel te slaan met het zwaard en een derde deel te verstrooien in de wind, en een klein beetje ervan te binden in de slippen en tenslotte voort te werpen in het midden van het vuur, (Ezechël 5:1 tot 4). Dat het dezelfde Profeet bevolen werd zich neer te leggen op zijn rechter- en linkerzijde 390 en 40 dagen, en zich een koek te maken uit tarwe, gerst, bonen, linzen , heerse en spelt met ossendrek en die te eten; en intussen aan te leggen een wal en een bolwerk tegen Jeruzalem en haar te belegeren, (Ezechiël 1 tot 15). Dat het de Profeet Hosea tweemaal bevolen werd zich een loonhoer te nemen, (Hosea 1:2 tot 9; 3:2,3); en eendere dingen meer. Bovendien, wie zou zonder de geestelijke zin weten, wat wordt aangeduid met alle dingen van de Tabernakel, zoals met de Ark, het Verzoendeksel, de Cherubim, de Kandelaar, het Reukaltaar en de Toonbroden op de tafel, en met de voorhangen en de gordijnen ervan. Wie zou zonder de geestelijke zin weten, wat wordt aangeduid met de klederen der heiligheid van Aharon, diens tunica, mantel, efod, de urim en thumim, tulband en meerdere dingen van hem. Wie zou zonder de geestelijke zin weten wat wordt aangeduid met al die dingen die bevolen waren ten aanzien van de brandoffers, slachtoffers, spijsoffers en plengoffers; verder ook ten aanzien van de sabbatten en de feesten. Het is de waarheid, dat niet het minste daarover bevolen is geweest, wat niet iets van de Heer, van de hemel en van de Kerk heeft aangeduid. Vanuit deze weinige dingen kan het duidelijk worden gezien dat een geestelijke zin gelegen is in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord.

17. Dat de Heer, toen Hij in de wereld was, heeft gesproken door middel van overeenstemmingen, dus geestelijk wanneer Hij natuurlijk sprak, kan vaststaan uit Zijn gelijkenissen, waaraan in de afzonderlijke woorden ervan een geestelijke zin van binnen is. Tot voorbeeld mag dienen de gelijkenis over de tien maagden: Hij zei: Eender is het Koninkrijk der Hemelen aan tien maagden, die, nemende haar lampen, uitgingen de Bruidegom tegemoet: vijf van haar waren voorzichtig, vijf echter dwaas: zij die dwaas waren, nemende haar lampen, namen geen olie met zich, de voorzichtigen echter namen olie met zich in haar lampen. Terwijl echter de Bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap, midden in de nacht echter geschiedde een geroep: Zie, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet: toen ontwaakten al die maagden en bereidden haar lampen: de dwazen echter zeiden tot de voorzichtigen: Geef ons van uw olie, omdat onze lampen uitgaan; maar de voorzichtigen zeiden: Misschien is er niet genoeg voor ons en voor u; gaat liever heen tot de verkopers en koopt voor uzelf. Maar als zij heengingen om te kopen, kwam de Bruidegom, en die gereed waren, schreden in met Hem tot de bruiloft en de deur werd gesloten. En tenslotte kwamen ook de overige maagden, en zeiden: Heer, Heer, doe ons open: Hij echter antwoordde en zei: Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet', (Mattheüs 25:1 tot 12). Dat in deze afzonderlijke dingen een geestelijke zin is en vandaar het Heilig Goddelijke, ziet niet dan alleen hij die weet dat er een geestelijke zin is en van welke aard die is. In de geestelijke zin wordt onder het Koninkrijk van God verstaan de hemel en de Kerk, onder de Bruidegom de Heer, onder de bruiloft het huwelijk van de Heer met de hemel en de Kerk door het goede van de liefde en van het geloof. Met de maagden worden diegenen aangeduid die van de Kerk zijn; onder tien allen, met vijf enigen; met de lampen de ware dingen van het geloof; en met de olie het goede van de liefde; met inslapen en ontwaken het leven van de mens in de wereld, wat natuurlijk is en het leven van hem na de dood, wat geestelijk is. Met kopen, zich verwerven; met gaan tot de verkopers, zich het goede van de liefde verwerven van anderen na de dood; en omdat het dan niet langer wordt verworven, werd daarom, hoewel zij met lampen en gekochte olie kwamen aan de binnendeur waar de bruiloft was, toch tot haar gezegd door de Bruidegom: Ik ken u niet: de oorzaak hiervan is deze, dat de mens na het leven in de wereld zodanig blijft als hij in de wereld had geleefd. Uit deze dingen blijkt, dat de Heer door middel van louter overeenstemmingen heeft gesproken. Dit deed Hij omdat Hij sprak vanuit het Goddelijke, dat in Hem was en dat van Hemzelf was. Dat de Bruidegom betekent de Heer en het Koninkrijk der hemelen de Kerk, en dat de Bruiloft betekent het huwelijk van de Heer met de Kerk door het goede van de liefde en van het geloof, de maagden zij die van de Kerk zijn, tien allen, vijf enigen, slapen de natuurlijke staat, kopen zich verwerven, de binnendeur de ingang tot de hemel, en niet kennen, wanneer het is niet door de Heer, niet zijn in Zijn liefde, kan vaststaan uit vele plaatsen in het Profetische Woord, waar die woorden eendere dingen betekenen. Omdat de maagden degenen betekenen die van de Kerk zijn, wordt daarom in het Profetische Woord zo vaak gezegd maagd en dochter van Zion, van Jeruzalem, van Israël; en omdat de olie het goede van de liefde betekent, werden daarom alle heilige dingen van de Israëlitische Kerk met olie gezalfd. Iets eenders is het geval met de overige gelijkenissen, en met alle woorden die de Heer gesproken heeft en bij de Evangelisten geschreven zijn; vandaar is het, dat de Heer zegt dat Zijn woorden Geest en Leven zijn, (Jesaja 6:63). Iets eenders is het geval met alle wonderen van de Heer, die Goddelijk waren, omdat zij betekenden de verschillende staten bij hen bij wie de Kerk uit de Heer moest worden geïnstaureerd . Zo betekende dat de blinden het gezicht kregen, dat diegenen het inzicht ontvingen die in onwetendheid omtrent het ware waren geweest; dat de doven het gehoor kregen, betekent dat diegenen luisterden en gehoorzaamden, die tevoren niets over de Heer en over het Woord hadden gehoord; dat de doden wederopgewekt werden, betekende dat diegenen levend werden die anders geestelijk zouden zijn vergaan, en zo voort. Dit wordt verstaan onder het antwoord van de Heer tot de discipelen van Johannes, die vroegen of Hij het was die komen zou: 'Boodschapt aan Johannes de dingen die gij gehoord en gezien hebt: de blinden zien, de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden staan weder op en de armen horen het evangelie', (Mattheüs 11:2,3,4,5). Bovendien bevatten alle wonderen die in het Woord worden vermeld, in zich zulke dingen die van de Heer zijn, van de hemel en van de Kerk, waarom die wonderen Goddelijk zijn, onderscheiden van de niet-Goddelijke wonderen. Deze weinige dingen ter toelichting, wat de geestelijke zin is, en dat die is in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord.

18. C. Het Woord is Goddelijk geïnspireerd en in elk woord Heilig en dit is vanuit de geestelijke zin. Gezegd wordt in de Kerk dat het Woord heilig is, omdat Jehovah God dit Zelf heeft gesproken; maar omdat het heilige ervan in de letter alleen niet verschijnt, bevestigt zich daarom hij die daarom eenmaal aan de heiligheid ervan is gaan twijfelen, daarna, wanneer hij het Woord leest, door vele dingen daar, in die twijfel. Hij denkt dan immers: Is dit heilig? Is dit Goddelijk? Opdat dus zo'n denken niet bij velen zal invloeien en daarna de overhand krijgt en daardoor de verbinding van de Heer met de Kerk, waarin het Woord is, zal vergaan, heeft het de Heer nu behaagd de geestelijke zin te onthullen, opdat men weet waar dan wel dat heilige in het Woord schuilt. Maar laten voorbeelden dit eveneens toelichten: in het Woord wordt nu eens gehandeld over Egypte, dan weet over Aschur, of over Edom, over Moab, over de zonen van Ammon, over Tyrus en Zidon, over Gog; wie niet weet dat met deze namen dingen van de hemel en van de Kerk worden aangeduid, kan in dwaling vallen. Het Woord handelt veel over natiën en volken en slechts heel weinig over de hemel en de Kerk, dus veel over aardse dingen en slechts weinig over hemelse dingen: maar wanneer hij weet, wat met hen of met de namen van hen wordt aangeduid, kan hij uit de dwaling in de waarheid komen: eender wanneer hij in het Woord ziet, dat daar zo vaak worden genoemd: tuinen, bossen, wouden en ook de bomen ervan, zoals: olijfbomen, wijnstokken, ceders, populieren, eiken; eveneens ook vaak: lam, schaap, bok, kalf, os, en ook: bergen, heuvels, dalen en daar: bronnen, rivieren, wateren en eendere dingen meer. Hij die niets weet ten aanzien van de geestelijke zin van het Woord, kan niet anders weten, dan dat het alleen die dingen zijn die worden verstaan; hij weet immers niet dat met een tuin, een bos, een woud worden verstaan: de wijsheid, het inzicht en de wetenschap; dat onder olijfboom, wijnstok, ceder, populier en eik worden verstaan: het hemels, geestelijk, redelijk, natuurlijk en zinlijk goede en ware van de Kerk. Dat onder: lam, schaap, bok, kalf, os worden verstaan: de onschuld, de naastenliefde en de natuurlijke aandoening; dat onder bergen, heuvels en dalen worden verstaan de hogere, lagere en laagste dingen van de kerk; verder ook dat met Egypte wordt aangeduid de wetenschap, met Aschur de rede, met Edom het natuurlijke, met Moab de echtbreking van het goede, met de zonen van Ammon de echtbreking van het ware, met Tyrus en Zidon de erkentenissen van het ware en het goede, met Gog de uitwendige eredienst zonder de innerlijke. Wanneer hij echter deze dingen weet, dan kan hij denken dat het Woord niet dan alleen handelt over hemelse dingen, en dat die aardse dingen slechts de subjecten zijn waarin die dingen zijn. Maar een voorbeeld vanuit het Woord zal ook dit toelichten: men leest bij David: 'De stem van Jehovah op de wateren, de God der heerlijkheid doet donderen, Jehovah op de grote wateren: de stem van Jehovah brekende de ceders, Jehovah verbreekt de ceders van de Libanon en hij doet ze huppelen als een kalf, Libanon en Schirjon zoals de zoon van de eenhoorn; de stem van Jehovah insnijdend als een vlam van vuur: de stem van Jehovah doet de woestijn sidderen, doet sidderen de woestijn Kadesh. De stem van Jehovah doet baren de hinden en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt eenieder heerlijkheid', (Psalm 29:3 tot 9). Wie niet weet dat de afzonderlijke dingen daar ten aanzien van ieder willekeurig woord Heilige Goddelijke dingen zijn, die kan, als hij louter natuurlijk is, bij zichzelf zeggen: Wat is dit dat Jehovah zit op de wateren, dat Hij door Zijn stem de ceders breekt, ze doet huppelen als een kalf, en de Libanon zoals de zoon van de eenhoorn, dat Hij de hinden doet baren, en meer dingen. Hij weet immers niet, dat de macht van het Goddelijk Ware of van het Woord door die dingen in de geestelijke zin is beschreven; want in die zin wordt onder de stem van Jehovah, welke daar de donder is, verstaan het Goddelijk Ware of het Woord in zijn macht; onder de grote wateren, waarop Jehovah zit, worden de ware dingen ervan verstaan; onder de ceders en de Libanon die Hij breekt en verbreekt worden de valse dingen van de redelijke mens verstaan; onder het kalf en de zoon van de eenhoorn, de valse dingen van de natuurlijke en zinlijke mens; onder de vlam van vuur, de aandoening van het valse; onder de woestijn en de woestijn Kadesh de Kerk waar niet enig ware en goede is; onder de hinden, die de stem van Jehovah doet baren, worden verstaan de natiën die in het natuurlijk goede zijn; en onder de wouden die Hij ontbloot, worden verstaan de wetenschappen en de erkentenissen, die het Woord voor hem opent; en daarom volgt er: in Zijn tempel zegt eenieder heerlijkheid; waaronder wordt verstaan, dat in de afzonderlijke dingen van het Woord Goddelijke Ware dingen zijn; de tempel immers betekent de Heer en vandaar het Woord; voorts de hemel en de Kerk; en de heerlijkheid betekent het Goddelijk Ware. Uit deze dingen blijkt dat geen woord daar is, dat niet beschrijft de Goddelijke macht van het Woord tegen de valse dingen van elk geslacht bij de natuurlijke mensen en de Goddelijke macht om de natiën te hervormen.

19. Er is een nog innerlijker zin in het Woord. Die de hemelse wordt genoemd, waarover eerder iets gezegd is in artikel 6; maar deze zin kan bezwaarlijk worden verklaart, want die valt niet zozeer in het denken van het verstand, alswel in de aandoening van de wil. Dat er nog een innerlijker zin, die de hemelse wordt genoemd, in het Woord is, is omdat uit de Heer voortgaat het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware; het Goddelijk Goede vanuit Zijn Goddelijke Liefde en het Goddelijk Ware vanuit Zijn Goddelijke Wijsheid; beide zijn in het Woord, want het Woord is het Goddelijk Voortgaande; en omdat het Woord beide is, maakt het Woord diegenen levend die het heilig lezen, maar hierover zal worden gesproken in het artikel waar zal worden aangetoond, dat in de afzonderlijke dingen van het Woord het huwelijk is van de Heer en de Kerk, en vandaar het huwelijk van het goede en het ware.

20. D. De geestelijke zin is tot nu toe onbekend geweest. Dat alle en de afzonderlijke dingen die in de natuur zijn, overeenstemmen met geestelijke dingen, eender alle en de afzonderlijke dingen die in het menselijk lichaam zijn, is getoond in het werk 'Hemel en Hel', hoofdstuk 87 tot 105; maar wat overeenstemming is, wordt tot nu toe niet geweten. Het was echter in de oudste tijden goed bekend; voor hen immers die toen leefden, was de wetenschap van de overeenstemmingen de wetenschap der wetenschappen, en wel zó universeel, dat al hun codexen en boeken door middel van overeenstemmingen waren geschreven. Het Boek Job, wat een oud boek is, is vol van overeenstemmingen. De Hiëroglyfen van de Egyptenaren, en eveneens de fabels van de Oudsten waren niet anders. Alle oude Kerken zijn geweest Kerken uitbeeldend voor hemelse dingen; de riten en eveneens de inzettingen, volgens welke de eredienst was ingesteld, bestonden uit louter overeenstemmingen; eender alle dingen van de Kerk bij de zonen van Jakob; de brandoffers en de slachtoffers met de afzonderlijke dingen ervan, waren overeenstemmingen; eender de tabernakel met alle dingen daarin; verder ook de feesten van hen, zoals het feest van de ongezuurde broden, het feest van het tabernakel en het feest van de eerstelingen; ook het priesterschap van Aharon en van de Levieten en de klederen der heiligheid van Aharon en van diens zonen; en bovendien alle inzettingen en gerichten, die hun eredienst en leven betroffen; en omdat de Goddelijke dingen in de wereld zich vertonen door overeenstemmingen, is daarom het Woord door louter overeenstemmingen geschreven. Daarom heeft de Heer, omdat Hij sprak vanuit Zijn Goddelijke, door overeenstemmingen gesproken, want dat wat uit het Goddelijke is, valt in de natuur in zulke dingen die met de Goddelijke dingen overeenstemmen, en die dan de Goddelijke dingen, die de hemelse en de geestelijke dingen worden genoemd, in hun schoot verbergen.

21. Ik ben onderricht dat de mensen van de Oudste Kerk die was vóór de vloed, van zulk een hemels genius waren geweest, dat zij spraken met de engelen van de hemel en dat zij met hen konden spreken door overeenstemmingen. Vandaar dat de staat van hun wijsheid zodanig was geworden, dat zij over alles wat zij zagen op de aarde, niet slechts natuurlijk dachten, maar ook tevens geestelijk, en zo eveneens verbonden waren met de engelen. Bovendien ben ik onderricht dat Chanoch, over wie melding wordt gemaakt in, (Genesis 5:21 tot 24), met zijn medegenoten, vanuit hun mond de overeenstemmingen heeft verzameld en de wetenschap ervan heeft overgeleverd aan de nakomelingen. Ten gevolge hiervan is het gebeurd dat de wetenschap van de overeenstemmingen in vele rijken van Azië niet alleen bekend is geweest, maar ook beoefend, vooral in het land Kanaän, Egypte, Assyrië, Chaldea, Syrië, Arabië, in Tyrus, Zidon, Ninive; en dat het vandaar vanuit de zeeplaatsen werd overgebracht naar Griekenland, maar daar dan veranderd werd in fabels, zoals kan vaststaan vanuit de geschriften van de Oudsten daar.

22. Maar toen de uitbeeldende dingen van de Kerk, die overeenstemmingen waren, na verloop van tijd werden verdraaid in afgodische dingen en eveneens in magische, toen is die wetenschap door de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, allengs in vergetelheid geraakt en bij de Israëlitische en de Joodse natie geheel en al verloren geraakt en uitgeblust. Weliswaar bestond de eredienst van deze natie uit louter overeenstemmingen en vandaar was die uitbeeldend voor de hemelse dingen, maar toch wisten zijzelf niet wat het een en ander betekende; zij waren immers volslagen natuurlijke mensen en vandaar wilden noch konden zij iets weten over de geestelijke dingen, bijgevolg ook niet iets over de overeenstemmingen.

23. De afgoderijen van de natiën in de oude tijden ontleenden de oorsprong aan de wetenschap van de overeenstemmingen, dit vond zijn oorzaak hierin, dat alle dingen die op aarde verschijnen, overeenstemmen, dus niet alleen de bomen, maar ook het vee en de vogels van elk geslacht, verder ook de vissen en de overige dingen. De Ouden die in de wetenschap van de overeenstemmingen waren geweest, maakten zich beelden die met de hemelse dingen overeenstemden en waarin zij zich verlustigden omdat die zulke dingen betekenden die van de hemel en van de Kerk waren. Daarom stelden zij die beelden niet slechts op in hun tempels maar ook in hun huizen, niet om die te aanbidden, maar om hen te herinneren aan de hemelse dingen die zij betekenden. Vandaar waren er in Egypte en elders beelden van: kalveren, ossen, slangen; verder ook knapen, grijsaards en maagden, omdat kalveren en ossen betekenden de aandoeningen en de krachten van de natuurlijke mens; de slangen de voorzichtigheid van de zinlijke mens, de knapen de onschuld en de naastenliefde, de grijsaards de wijsheid en de maagden de aandoeningen van het ware; enzovoort. De nakomelingen begonnen, toen de wetenschap van de overeenstemmingen in vergetelheid was geraakt, de beelden en de nabootsingen door de Ouden opgesteld, omdat zij in de tempels en in de nabijheid waren, te vereren als heilig en tenslotte als godheden. Dit vond ook plaats bij de andere natiën, zoals bij de Filistijnen, in Asthdod, Dagon, waarover in, (1Samuël 5:1 tot einde), die van boven was zoals een mens, en van onderen zoals een vis; dat beeld was uitgedacht, omdat de mens het inzicht betekent, en de vis de wetenschap, en deze maken één. Vandaar hadden eveneens de Ouden de eredienst in tuinen en bossen volgens de soorten van de bomen, verder ook op bergen en heuvels; tuinen immers en bossen betekenden de wijsheid en het inzicht en iedere boom iets ervan, zoals de olijfboom het goede van de liefde, de wijnstok het ware vanuit het goede, de ceder het redelijk goede en ware, en de berg betekende de hoogste hemel en de heuvel de hemel daaronder. Dat de wetenschap van de overeenstemmingen is aangebleven bij meerdere oosterlingen tot aan de komst van de Heer toe, kan vaststaan uit de 'wijzen uit het oosten', die tot de Heer kwamen toen Hij geboren was en daarom ging hun een ster vooruit en brachten zij gaven met zich mee: goud, wierook en mirre, (Mattheüs 2:1,2,9,10,11). De ster die vooruitging betekende de erkentenis vanuit de hemel, het goud betekende het hemels goede, de wierook het geestelijk goede en de mirre het natuurlijk goede, vanuit welke drie alle eredienst is. Maar toch is de wetenschap van de overeenstemmingen er in het geheel niet geweest bij de Israëlitische en de Joodse natie, hoewel alle dingen van hun eredienst, en alle gerichten en inzettingen, die hun door Mozes waren gegeven en alle dingen van het Woord, louter overeenstemmingen waren. De oorzaak hiervan was deze, dat zij in hun hart afgodendienaars waren, en wel zodanig, dat zij het zelfs niet wilden weten, dat iets van hun eredienst het hemelse en het geestelijke betekende. Zij wilden immers dat al die dingen heilig waren vanuit zich en met hen; en daarom zouden zij, als aan hen de hemelse en de geestelijke dingen waren geopenbaard, deze niet slechts verworpen hebben, maar ook ontwijd. Daarom was de hemel voor hen dermate gesloten dat zij nauwelijks wisten dat er een eeuwig leven bestaanbaar was. Dat dit zo is, blijkt duidelijk hieruit, dat zij de Heer niet erkenden, hoewel de gehele Gewijde Schrift over Hem heeft geprofeteerd en Hem voorzegd. Zij verwierpen Hem om die oorzaak alleen al, terwijl Hij hen leerde over het hemels Koninkrijk en niet over het aards koninkrijk; zij wilden immers een Messias die hen boven alle natiën in de gehele wereld zou verhogen en niet enige Messias Die voor hun eeuwig heil zorg droeg. Overigens beamen zij, dat het Woord in zich vele verborgenheden bevat, die mystiek worden genoemd, maar zij willen niet weten, dat die gaan over de Heer; maar zij willen ze wel weten wanneer gezegd wordt dat deze over goud handelen.

24. Dat de wetenschap van de overeenstemmingen, waardoor de geestelijke zin van het Woord wordt gegeven, na die tijden niet onthuld is geworden, komt hierdoor, dat de Christenen in de primitieve Kerk dermate eenvoudig waren, dat die voor hen niet zou hebben kunnen worden onthuld, want als dit was onthuld, dan zou dit voor hen van geen nut geweest zijn, en zij zouden het niet hebben begrepen. Na die tijden doemden duisternissen op over de algehele Christelijke wereld vanwege de pauselijke overheersing en degenen die daaruit zijn en zich in de valse dingen ervan hebben bevestigd, kunnen noch willen enig geestelijke vatten, dus wat de overeenstemming van de natuurlijke met de geestelijke dingen in het Woord zijn; zo immers zouden zij overtuigd worden dat onder Petrus niet wordt verstaan Petrus, maar de Heer als Petra [Rots]; en eveneens zouden zij overtuigd worden, dat het Woord tot aan zijn binnenste dingen toe Goddelijk is, en dat de uitspraken van de paus daartegenover van nul en generlei waarde zijn. Na de hervorming echter werden, omdat zij begonnen onderscheid te maken tussen het geloof en de naastenliefde, en een God onder drie Personen begonnen te vereren, dus drie goden, die zij één dachten, toen werden de hemelse waarheden voor hen verborgen en als zij waren onthuld, dan zouden zij die vervalst hebben en zouden zij die hebben verbonden met het geloof-alleen, en geen enkele ervan tot de naastenliefde en de liefde; zo zouden ook zij voor zich de hemel hebben toegesloten.

25. Dat de geestelijke zin van het Woord heden ten dage uit de Heer is onthuld, is omdat de leer van het echte ware nu is onthuld: en deze Leer stemt met de geestelijke zin van het Woord samen en geen andere. Die zin wordt ook aangeduid met 'de verschijning van de Heer in de wolken van de hemel met heerlijkheid en deugd', (Mattheüs 24:24,30,31); in welk hoofdstuk wordt gehandeld over 'de voleinding der eeuw', waaronder wordt verstaan de laatste tijd van de Kerk. De opening van het Woord ten aanzien van de geestelijk zin ervan, is ook beloofd in de Apocalyps, die wordt verstaan onder het 'witte paard', en onder 'het grote avondmaal, waartoe allen worden uitgenodigd', (Apocalyps 19:11 tot 18). Dat de geestelijke zin lange tijd niet zou worden erkend, wat alleen geschiedt door hen die in een valse leer zijn, vooral met betrekking tot de Heer, en daarom de ware dingen niet toelaten, wordt verstaan in de Apocalyps onder het 'beest', en onder 'de koningen der aarde, die krijg zullen voeren tegen de Zittende op het witte Paard', (Apocalyps 19:19); onder het beest worden verstaan de pauselijken, zoals in: (Apocalyps 17:3), en onder de Koningen der aarde, de hervormden die in een valse leer zijn.

26. E. De geestelijk zin van het Woord wordt niet aan iemand hierna gegeven, tenzij hij in de echte ware dingen uit de Heer is. De oorzaak hiervan is deze, dat niemand de geestelijke zin kan zien, tenzij uit de Heer alleen en tenzij hij in de echte ware dingen uit Hem is; de geestelijke zin van het Woord immers handelt over de Heer alleen en over Zijn Rijk, en die zin is het waarin Zijn engelen in de hemel zijn. Die zin immers is Zijn Goddelijk Ware daar en dit kan de mens geweld aandoen, als hij in de wetenschap van de overeenstemmingen is en door middel daarvan de geestelijke zin van het Woord vanuit het eigen inzicht wil uitvorsen, want vanuit enige aan hem bekende overeenstemmingen, kan hij de zin ervan verdraaien en die ook overhalen om het valse te bevestigen en dit zou gelijk staan met het Goddelijk Ware geweld aandoen, en eveneens de hemel. Daarom, als iemand uit zich en niet uit de Heer die zin wil openen, dan wordt de hemel gesloten en wanneer die eenmaal gesloten is, ziet de mens óf niets, óf hij is geestelijk waanzinnig. De oorzaak is ook, omdat de Heer door het Woord iedereen leert en leert vanuit die ware dingen die bij de mens zijn en niet rechtstreeks nieuwe ingiet. Daarom kan de mens als hij niet in de Goddelijke Ware dingen is, of als hij slechts in weinige ware dingen en tevens in valse is, hiervandaan de ware dingen vervalsen, zoals eveneens geschiedt met iedere ketter ten aanzien van de letterlijke zin zelf van het Woord, zoals bekend is. Opdat dus niet iemand in de geestelijke zin van het Woord binnentreedt, of het echte ware wat van deze zin is, verdraait, zijn door de Heer wachten aangesteld, die in het Woord onder de Cherubim worden verstaan. Dat er wachten zijn aangesteld, werd mij als volgt uitgebeeld: er werd gegeven te zien: grote geldbuidels, die zoals zakken verschenen, waarin zilver verborgen was in een grote hoeveelheid, en omdat ze geopend waren, werd het doorvat alsof iedereen het daar weggelegde zilver zou kunnen wegnemen, ja zelfs roven: maar naast die geldbuidels zaten twee engelen, die wachters waren: de plaats waar die buidels waren neergelegd, verscheen zoals een kribbe in een stal; in een kamer ernaast werden kuise maagden met een kuise echtgenote gezien, en vlakbij die kamer stonden twee kindjes, en er werd gezegd dat met hen niet kinderachtig maar wijs moest worden gespeeld. Daarna verscheen een hoer, verder nog een paard dat voor dood neerlag. Na deze dingen gezien te hebben, werd ik onderricht dat daarmee was uitgebeeld de letterlijke zin van het Woord, waarin de geestelijke zin is. Die grote geldbuidels vol zilver betekenden de erkentenissen van het ware in grote voorraad; dat ze geopend waren en toch door engelen bewaakt werden, betekende dat eenieder daaruit erkentenissen van het ware zou kunnen wegnemen, maar dat ervoor werd gewaakt, dat niemand de geestelijke zin, waarin louter waarheden zijn, zou vervalsen. De kribbe in de stal, waarin de buidels lagen, betekende het geestelijk onderricht voor het verstand; dit betekent de kribbe, omdat het paard dat daaruit eet, het verstand betekent. De kuise maagden die in de aangrenzende kamer werden gezien, betekenden de aandoeningen van het ware en de kuise echtgenote de verbinding van het goede met het ware; de kindjes betekenden de onschuld van de wijsheid daarin; het waren engelen vanuit de derde hemel, die allen zoals kindertjes verschijnen. De hoer met het dode paard betekende de vervalsing van het Woord door velen heden ten dage, waardoor alle verstand van het ware verloren gaat; de hoer betekent de vervalsing, en het dode paard betekent het verstand van het ware, dat er in het geheel niet is.

 

top

De letterlijke zin van het Woord is de basis, de samenhouder en de ondersteuning van de geestelijke en de hemelse zin ervan.

27. In elk Goddelijk Werk is een eerste, een middelste en een laatste; en het eerste gaat door het middelste tot het laatste, en zo ontstaat het en blijft het bestaan; vandaar is het laatste de basis. Voorts is het eerste ín het middelste en door het middelste in het laatste, en zo is dus het laatste de samenhouder; en omdat het laatste de samenhouder is en de basis, is het ook de ondersteuning.

28. Door een geleerde zal het zo worden begrepen dat die drie genoemd kunnen worden: doel, oorzaak en uitwerking, en ook: Zijn, Worden en Bestaan; en dat het doel is Zijn, de oorzaak is Worden en de uitwerking is Bestaan. Dus dat in elk volledig iets een drievuldige is, wat genoemd wordt: eerste, middelste en laatste, en ook: doel, oorzaak en uitwerking; en eveneens: Zijn, Worden en Bestaan. Wanneer deze dingen worden begrepen, wordt ook begrepen dat elk Goddelijk Werk in het laatste is volledig en volmaakt; en eveneens dat in het laatste het al ervan is wat een drievuldigheid is, want de eerdere dingen zijn tegelijkertijd daarin.

29. Daar komt het vandaan dat onder 'drie' in de geestelijke zin wordt verstaan het volledige en volmaakte, verder ook alles tezamen; en omdat deze dingen met dat getal worden aangeduid, wordt het daarom in het Woord zo vaak gebruikt als iets zodanigs wordt bedoeld, zoals in deze plaatsen: dat Jesaja naakt en ontschoeid zou gaan drie jaren, (Jesaja 20:3). Dat Jehovah driemaal Samuël riep en Samuël driemaal tot Eli snelde en dat Eli het bij de derde keer verstond, (1 Samuel 3:1 tot 8). Dat Jonathan zei tot David, dat deze zich zou verbergen in het veld drie dagen: dat Jonathan daarna ter zijde van de steen drie pijlen afschoot; en dat daarna David zich inkromde drie malen voor Jonathan, (1 Samuël 20:5,12 tot 41). Dat Elias zich uitmat over de zoon van de weduwe drie malen, (1 Koningen 17:21). Dat Elias beval, dat zij water zouden gieten over het brandoffer drie malen, (1 Koningen 18:34). Dat Jezus zei, dat het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, die een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was, (Mattheüs 13:33). Dat Jezus zei tot Petrus dat hij Hem driemaal zou verloochenen (Mattheüs 26:34). Dat de Heer driemaal zei tot Petrus: Hebt gij Mij lief, (Johannes 21:15,16,17). Dat Jonas drie dagen en drie nachten in de buik van de walvis is geweest, (Jona 1:17). Dat Jezus zei, dat zij de tempel zouden afbreken en dat Hij die in drie dagen zou opbouwen, (Mattheüs 26:61). Dat Jezus in Gethsemane drie malen bad, (Mattheüs 26:39 tot 44). Dat Jezus op de derde dag wederopstond, (Mattheüs 28:1); behalve in vele andere plaatsen waar het getal 'drie' wordt genoemd; en het wordt genoemd waar gehandeld wordt over een voleindigd en volmaakt werk, omdat dit met dat getal wordt aangeduid.

30. Deze dingen zijn vermeld als introductie van de volgende dingen, opdat die verstandelijk worden begrepen; en nu, op dit punt, opdat het wordt begrepen dat de natuurlijke zin van het Woord, wat de letterlijke zin ervan is, de basis is, de samenhouder en de ondersteuning van de geestelijke zin en de hemelse zin ervan.

31. Dat er in het Woord drie zinnen zijn, is vermeld in artikel 6 en 19; verder ook dat de hemelse zin de eerste is, de geestelijke zin de tweede en de natuurlijke zin de laatste zin. Daaruit kan de redelijke mens opmaken, dat het eerste van het Woord, wat het hemelse is, gaat door het middelste, wat het geestelijke is, tot het laatste, wat het natuurlijke is: en dat zo het laatste ervan de basis is. Verder ook dat het eerste, wat het hemelse is, is ín het middelste, wat het geestelijke is, en door dit ín het laatste, wat het natuurlijke is, en dat vandaar het laatste, wat het natuurlijke is en wat de letterlijke zin is van het Woord, de samenhouder is; en omdat het de samenhouder en de basis is, dit ook de ondersteuning is.

32. Maar hoe deze dingen worden bewerkstelligd, kan niet in het kort worden gezegd; het zijn ook verborgenheden waarin de engelen van de hemel zijn, en die, zoveel als dat mogelijk is, zullen worden verklaard in de artikelen, die vermeld worden in de voorrede tot de 'Leer over de Heer', en deze zullen zijn vanuit de wijsheid van de engelen ten aanzien van: de Goddelijke Voorzienigheid, Almacht, Alomtegenwoordigheid en Alwetendheid, ten aanzien van de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, verder ook ten aanzien van het Leven. Het is nu voldoende dat vanuit de eerder gezegde dingen kan worden geconcludeerd, dat het Woord, wat het Goddelijk Werk Zelf is voor het behoud van het menselijk geslacht, ten aanzien van de laatste zin, die natuurlijk is en genoemd wordt de letterlijke zin, van de beide innerlijke zinnen de basis, de samenhouder en de ondersteuning is.

33. Vanuit deze dingen volgt, dat het Woord zonder de letterlijke zin zou zijn zoals een paleis zonder fundament, dus zoals een luchtkasteel, dus niet op de aarde, wat slechts een schaduw ervan zou zijn die zou verdwijnen. Verder ook dat het Woord zonder de letterlijke zin zou zijn zoals een tempel waarin meerdere heilige dingen zijn, en in het midden ervan het heiligdom, zonder dak en wand, die de samenhouders ervan zijn; en als deze afwezig waren of als ze weggenomen waren, dan zouden de heilige dingen door dieven worden geplunderd of door de beesten van de aarde en door de gevogelten van de hemel worden geschonden en zo worden verstrooid. Eender zou het zijn zoals een tabernakel, in het binnenste waarvan de Ark van het verbond en in het midden ervan de gouden kandelaar, het gouden altaar met het reukwerk daarop, en de tafel waarop de toonbroden, die de heilige dingen zijn, zonder de uiterste of laatste dingen, die de gordijnen en de voorhangen waren. Ja, zelfs zou het Woord zonder de letterlijke zin zijn zoals het menselijk lichaam, zonder de bedekking die huid wordt genoemd en zonder de ondersteuning die botten of beenderen worden genoemd; zonder deze dingen zouden alle inwendige dingen ervan in elkaar vallen. Het zou zijn zoals het hart en de long in de borstkas, zonder de omkleding wat het borstvlies wordt genoemd; of zoals het cerebrum zonder omkleding, wat wordt genoemd het harde hersenvlies en zonder de algemene bedekking, samenhouder en ondersteuning, wat genoemd wordt de schedel. Eender zou het zijn met het Woord zonder de letterlijke zin; en daarom wordt gezegd bij Jesaja: 'Dat Jehovah schept over alle heerlijkheid een overdekking', (Jesaja 4:5).

34. Iets eenders zou het geval zijn met de hemelen waar de engelen zijn, zonder de wereld waar de mensen zijn; het menselijk geslacht is de basis, samenhouder en de ondersteuning ervan, en bij de mensen en in hen is het Woord. Alle hemelen immers zijn onderscheiden in twee Rijken, die genoemd worden het hemels Rijk en het geestelijk Rijk; deze twee rijken worden gegrondvest op het natuurlijk rijk waarin de mensen zijn: eender zo het Woord, wat bij de mensen is en in de mensen is. Dat de hemelen van de engelen zijn onderscheiden in twee Rijken: het hemelse en het geestelijke, zie men in het werk 'Hemel en Hel', hoofdstuk 10 tot 28.

35. Dat de Profeten van het Oude Testament de Heer hebben uitgebeeld ten aanzien van het Woord en daardoor hebben aangeduid de Leer van de Kerk vanuit het Woord en dat zij vandaar genoemd werden Zonen des mensen, is in de 'Leer over de Heer' in artikel 28 getoond; waaruit volgt, dat zij door de verschillende dingen, die zij hebben geleden en uitgestaan, hebben uitgebeeld het geweld aan de letterlijke zin van het Woord door de Joden aangedaan; zoals de profeet Jesaja de zak van over zijn lenden uittrok en afdeed de schoen van over zijn voet, en naakt en ontschoeid ging drie jaren, (Jesaja 20:2,3). Eender Ezechiël die een scheermes over zijn hoofd haalde en over zijn baard, en het derde deel verbrandde in het midden van de stad, een derde deel wegsloeg met het zwaard en een derde deel verstrooide in de wind, en een klein beetje ervan bond in de slippen en tenslotte voortwierp in het midden van het vuur en verbrandde, (Ezechël 5:1 tot 4). Omdat de Profeten het Woord hebben uitgebeeld, en vandaar de Leer van de Kerk vanuit het Woord hebben aangeduid, zoals boven is gezegd, is het dat met het hoofd wordt aangeduid de wijsheid vanuit het Woord; vandaar wordt met het hoofdhaar en met de baard aangeduid het laatste van het ware. Omdat dit met die dingen werd aangeduid, was het daarom een teken van grote rouw en eveneens een grote schande, kaalheid over zich te brengen en eveneens kaal te verschijnen. De oorzaak hiervan was, en om geen andere oorzaak, dat de Profeet zijn hoofdhaar en baard afschoor, om daardoor uit te beelden de staat van de Joodse kerk ten aanzien van het Woord. De oorzaak hiervan en geen andere, was dat tweeënveertig knapen, die Elisa kaalkop hadden genoemd, werden verscheurd door twee berinnen, (2 Koningen 2:23,24); want de Profeet beeldde het Woord uit, als eerder gezegd, en kaal betekende dit zonder zijn laatste zin. Dat de Nazireërs hebben uitgebeeld de Heer ten aanzien van het Woord in zijn laatste zin, zal in het volgende artikel 49, worden gezien. Daarom was het voor hun ingesteld dat zij het hoofdhaar zouden laten groeien en niets ervan afscheren; Naziraeus betekent ook in de Hebreeuwse taal 'hoofdhaar'. Ook was het ingesteld voor de hogepriester dat hij het hoofd niet zou scheren, (Leviticus 21:10); eender voor de pater familias, (Leviticus 21:5). Vandaar was het dat kaalheid voor hen een grote schande was, zoals kan vaststaan uit deze plaatsen: 'Op alle hoofden kaalheid, en alle baard geschoren', (Jesaja 15:2; Jeremia 48:37). 'Over alle aangezichten schaamte en op alle hoofden kaalheid', (Ezechiël 7:18). Alle hoofd gekaald en alle schouder onthaard', (Ezechiël 29:18). 'Opkomen zal Ik doen over alle lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid', (Amos 8:10). 'Breng kaalheid aan, en scheer u om de zonen van uw verrukkingen en verwijd de kaalheid, omdat zij zijn heengetogen van u, (Micha 1:16). Hier wordt met kaalheid aanbrengen en verwijden, aangeduid de ware dingen van het Woord in de laatsten ervan vervalsen, en wanneer deze zijn vervalst, zoals het door de Joden is geschied, dan is het gehele Woord vernietigd, want de laatsten van het Woord zijn de schragen en ondersteuningen ervan, ja zelfs is ieder woord een schraag en ondersteuning van de hemelse en geestelijke waarheden ervan. Omdat de haardos het Ware in laatsten betekent, verschijnen daarom in de geestelijke wereld allen die het Woord verachten en de letterlijke zin ervan vervalsen, met een kaal hoofd; maar zij die het Woord eren en liefhebben, verschijnen met sierlijke haren; zie hierover artikel 49.

36. Het Woord in de laatste of natuurlijke zin, wat de letterlijke zin is, wordt ook aangeduid met de muur van Sancta Hierosolyma, waarvan de structuur was van jaspis, en met de fundamenten van de muur, die van kostbare stenen waren, voorts ook met de poorten, die paarlen waren, (Apocalyps 21:18 tot 21). Want met Hierosolyma wordt aangeduid de Kerk ten aanzien van de Leer: maar meer hierover in het volgende artikel. Vanuit de aangehaalde plaatsen nu kan vaststaan, dat de letterlijke zin van het Woord, die natuurlijk is, de basis, de samenhouder en de ondersteuning van de innerlijke zinnen ervan is, wat zijn de hemelse en de geestelijke zin.

 

top

Het Goddelijk Ware in de letterlijke zin van het Woord, is in zijn Volheid, in zijn Heiligheid en in zijn Macht.

37. Dat het Woord in zijn letterlijke zin is in zijn volheid, in zijn heiligheid en in zijn macht, is omdat de beide vorige of innerlijke zinnen, die de geestelijke en de hemelse worden genoemd, in de natuurlijke zin, wat de letterlijke zin is, tegelijk zijn, zoals boven in artikel 29 en 31 is gezegd; maar hoe zij tegelijk zijn, zal nu in het kort worden gezegd.

38. Er bestaat in de hemel en in de wereld een opeenvolgende orde en een gelijktijdige orde: in de opeenvolgende orde treedt op en volgt het ene na het andere, uit hoogsten tot aan laagsten toe, in de gelijktijdige orde echter is het ene naast het andere, uit binnensten tot aan buitensten of uitersten toe. De opeenvolgende orde is zoals een kolom met graden van de top af tot aan de voet toe; maar de gelijktijdige orde is zoals een werk dat samenhangt met de omtrekken uit het middelpunt tot aan de laatste omtrek toe. Nu zal gezegd worden, hoe de opeenvolgende orde in het laatste de gelijktijdige orde wordt; dit vindt plaats op deze wijze: de oppersten van de opeenvolgende orde worden de binnensten van de gelijktijdige orde, en de laagsten van de opeenvolgende orde worden de buitensten van de gelijktijdige orde. Het is vergelijkenderwijs alsof een kolom van graden ineenzinkt tot een lichaam dat samenhangt in een plat vlak. Zo wordt het gelijktijdige geformeerd uit het opeenvolgende en zo in alle en de afzonderlijke dingen van de natuurlijke wereld en in alle en de afzonderlijke dingen van de geestelijke wereld, want overal is een eerste, een middelste en een laatste. Nu wat het Woord betreft; het hemelse, het geestelijke en het natuurlijke gaan voort uit de Heer in de opeenvolgende orde en in het laatste zijn zij in de gelijktijdige orde, zo dus zijn de hemelse en de geestelijke zin van het Woord in de natuurlijke zin ervan tegelijk of tezamen. Wanneer dit is begrepen, kan het worden gezien, hoe de natuurlijke zin van het Woord, wat de letterlijke zin ervan is, de basis is, de samenhouder en de ondersteuning van de geestelijke en de hemelse zin ervan; voorts hoe het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware in de letterlijke zin van het Woord is in zijn Volheid, in Zijn Heilige en in Zijn Macht.

39. Uit deze dingen kan vaststaan, dat het Woord het Woord Zelf is in de letterlijke zin; hierin immers is geest en leven, de geestelijke zin is zijn geest en de hemelse zin is zijn leven. Dit is het wat de Heer zegt: 'De woorden die Ik spreek tot u, geest en leven zijn zij', (Johannes 6:63). De Heer heeft Zijn woorden voor de wereld en in de natuurlijke zin gesproken. De geestelijke zin en de hemelse zin zijn niet het Woord zonder de natuurlijke zin, wat de letterlijke zin is; zij zijn immers zoals geest en leven zonder lichaam; en zij zijn, als eerder in artikel 33 gezegd, zoals een paleis waaraan de basis ontbreekt.

40. De ware dingen van de letterlijke zin van het Woord zijn voor een deel niet naakte ware dingen, maar het zijn verschijningen van het ware, en zoals vergelijkingen en gelijkenissen, ontleend aan zulke dingen die in de natuur zijn, en dus aangepast aan en gelijkgesteld met de bevatting van de eenvoudigen en eveneens van de kleine kinderen. Maar omdat het overeenstemmingen zijn, zijn zij van het echte ware de ontvangers en de bevatters; en zij zijn zoals vaten die insluiten en bevatten, zoals een kristallen bokaal edele wijn insluit en zoals een zilveren schaal smakelijke spijzen bevat; en zij zijn evenals gewaden die bekleden, als de windsels van een kindje en een sierlijk kleed voor een meisje. Ze zijn ook zoals de wetenschappelijke dingen van de natuurlijke mens, die in zich samenvatten het begrip en de aandoeningen van het ware van de geestelijke mens. De naakte ware dingen zelf die worden ingesloten, bevat, omkleed en samengevat, zijn in de geestelijke zin van het Woord, en de naakte goede dingen zijn in de hemelse zin ervan. Maar dit wordt vanuit het Woord toegelicht: 'Jezus zei: Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeeërs, omdat gij reinigt het uiterlijke van de beker en van de schotel, de innerlijke dingen echter zijn vol van onmatigheid: gij blinde Farizeeër, reinig eerst het innerlijke van beker en schotel, opdat ook het uiterlijke rein zij', (Mattheüs 23:25,26). Hier sprak de Heer door laatsten, wat de bevatters zijn, en Hij zei beker en schotel, en onder de beker wordt de wijn verstaan en onder de wijn het ware van het Woord; en onder de schotel wordt de spijs verstaan, en onder de spijs het goede van het Woord; onder het inwendige van beker en schotel reinigen, wordt verstaan de innerlijke dingen zuiveren, die zijn van de wil en van het denken, dus van de liefde en van het geloof, door het Woord; dat zo het uiterlijke rein is, wordt daaronder verstaan, dat zo de uiterlijke dingen gezuiverd zijn, wat dus zijn woord en daad, want deze ontlenen hieraan hun wezen. Verder zei Jezus: 'Er was een zeker rijk mens, bekleed met purper en fijn lijnwaad en hij verlustigde zich dagelijks op luisterrijke wijze: en er was een zekere arme, met name Lazarus, die languit neerlag aan diens voorportaal, vol zweren', (Lucas 16:19,20); ook hier sprak de Heer door natuurlijke dingen, wat overeenstemmingen waren en geestelijke dingen inhielden. Onder de rijke mens wordt de Joodse natie verstaan, die rijk wordt genoemd omdat zij het Woord had, waarin de geestelijke rijkdommen zijn; met purper en fijn lijnwaad, waarmee hij bekleed was, wordt aangeduid het goede en het ware van het Woord, met purper het goede ervan en met fijn lijnwaad het ware ervan; met zich dagelijks verlustigen op luisterrijke wijze, wordt aangeduid de verlustiging dat de Joodse natie het Woord had en las; onder de arme Lazarus worden de natiën verstaan die het Woord niet hadden; dat die natiën door de Joden veracht en verworpen waren, wordt daaronder verstaan dat Lazarus languit neerlag aan het voorportaal van de rijkaard, vol zweren. Dat de natiën onder Lazarus worden verstaan, was omdat de natiën geliefd werden door de Heer, zoals Lazarus, die uit de doden was wederopgewekt, werd geliefd door de Heer, (Johannes 11:3,5,36), en Zijn vriend werd genoemd, (Johannes 11:11), en die met de Heer aan tafel zat, (Johannes 12:2). Uit deze plaatsen blijkt, dat de ware en de goede dingen van de letterlijke zin van het Woord zijn zoals vaten en zoals klederen voor het naakte ware en goede, die in de geestelijke en de hemelse zin van het Woord schuilen.

41. Aangezien het Woord in de letterlijke zin zodanig is, volgt daaruit dat zij die in de Goddelijke ware dingen zijn en in het geloof dat het Woord van binnen in zijn boezem Heilig Goddelijk is, en meer nog zij die in het geloof zijn dat het Woord zodanig is krachtens de geestelijke en de hemelse zin ervan, als zij in verlichting uit de Heer het Woord lezen, de Goddelijke ware dingen in het natuurlijk licht zien. Het licht van de hemel immers, waarin de geestelijke zin van het Woord is, vloeit in het natuurlijk licht in, waarin de letterlijke zin van het Woord is, en het verstandelijke van de mens beschijnt, wat het redelijke wordt genoemd, en maakt dat hij ziet en erkent de Goddelijke Ware dingen, waar die uitkomen en waar die schuilen. Deze ware dingen met het licht van de hemel vloeien in bij sommige mensen, soms ook wanneer ze het niet weten.

42. Aangezien ons Woord in zijn binnenste boezem, krachtens de hemelse zin ervan, is zoals een vlam die ontbrandt en in zijn middelste boezem, krachtens de geestelijke zin, is zoals een licht dat verlicht, is vandaar het Woord in zijn laatste boezem, krachtens de natuurlijke zin, waarin beide andere zinnen zijn, zoals een robijn en een diamant. Volgens de hemelse vlam zoals een robijn, en volgens het geestelijk licht zoals een diamant. Omdat het Woord zodanig is in de letterlijke zin vanwege de doorschijnendheid, wordt daarom het Woord in deze zin verstaan onder 'de fundamenten van de muur van Hierosolyma'; onder 'de urim en de thumim', in 'de efod van Aharon'; onder 'de tuin van Eden', waarin de koning van Tyrus was geweest; voorts onder 'de gordijnen en voorhangen' van de tabernakel; en onder de uitwendige dingen van de tempel van Hierosolyma; maar in zijn heerlijkheid zelf onder de Heer toen Hij van gedaante was veranderd.

43. Onder de fundamenten van de muur van Nova Hierosolyma in de Apocalyps, (hoofdstuk 21), worden de ware dingen van de letterlijke zin van het Woord verstaan. Hieruit volgt dat onder Nova Hierosolyma wordt verstaan de Nieuwe Kerk ten aanzien van de Leer, zoals in 'de Leer over de Heer', artikel 62,63, is getoond. Daarom kan onder de muur ervan, en onder de fundamenten van de muur niet iets anders worden verstaan dan het uitwendige van het Woord, wat de letterlijke zin ervan is, want die is het waaruit de leer is, en door de leer de Kerk. Die leer is zoals een muur met de fundamenten, die de stad omsluit en beschermt. Over de muur van Nova Hierosolyma en over de fundamenten ervan worden deze dingen gelezen in de Apocalyps: 'De engel mat de muur van de stad van Hierosolyma op 144 ellen, welke was de maat van een mens, dat wil zeggen, van een engel: en de muur had twaalf fundamenten, met alle kostbare steen versierd; het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beryl, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacinth, het twaalfde amethyst', (Apocalyps 21:17 tot 20); met het getal 144 worden aangeduid alle ware en goede dingen van de Kerk vanuit de leer van de letterlijke zin van het Woord; eender met twaalf; met de mens wordt aangeduid het inzicht, met de engel het Goddelijk ware, waarvanuit het inzicht is; met de maat van welke aard; met de muur en met de fundamenten daarvan de letterlijke zin van het Woord; en met de kostbare stenen de ware en de goede dingen van het Woord in hun orde, waarvanuit de leer is en door de leer de Kerk.

44. Onder 'de urim en thumim' worden verstaan de ware en de goede dingen van de letterlijke zin van het Woord. De urim en thumim waren op de efod van Aharon, door wiens priesterschap werd uitgebeeld de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede, en ten aanzien van het werk van de zaliging; door de klederen van het priesterschap of van de heiligheid werd uitgebeeld het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede; door de efod werd uitgebeeld het Goddelijk Ware in zijn laatste, dus het Woord in de letterlijke zin, want deze is het Goddelijk Ware in zijn laatste, zoals eerder is gezegd. Vandaar werden door de twaalf kostbare stenen, met de namen van de twaalf stammen van Israël, die de urim en thumim waren, uitgebeeld de Goddelijk Ware dingen vanuit het Goddelijk Goede in de gehele samenvatting. Hierover leest men bij Mozes: 'Maken zullen zij een efod vanuit goud, hemelsblauw en purper, scharlaken dubbel gedoopt en fijn getweernd linnen: daarna zullen zij maken een borstlap van het gericht, volgens het werk van de efod, en opvullen zult gij die met opvulling van steen: vier rijen van steen: pyroop, topaas en smaragd, de eerste rij; chrysopaas, saffier en diamant, de tweede rij; cyaan, agaat en amethist, de derde rij; thalassius, sardius en jaspis, de vierde rij. Deze stenen zullen zijn naar de namen van de zonen van Israël; de zegelgraveringen naar hun namen zullen zijn voor de 12 stammen: en dragen zal Aharon op de borstlap van het gericht de urim en de thumim, en zij mogen zijn op het hart van Aharon, wanneer hij zal inschrijden vóór Jehovah', (Exodus 28:6,15 tot 21,30). Wat werd uitgebeeld door de klederen van Aharon, diens efod, mantel, rok, tulband, bandelier, is ontvouwd in het werk 'Hemelse Verborgenheden' over dat hoofdstuk; waar getoond werd, dat door de efod werd uitgebeeld het Goddelijk Ware in zijn laatste; dat door de kostbare stenen daar werden uitgebeeld de ware dingen doorschijnend vanuit het goede van de liefde in hun orde; door de twaalf kostbare stenen alle laatste ware dingen doorschijnend vanuit het goede van de liefde in hun orde; door de twaalf stammen van Israël alle dingen van de Kerk; door de borstlap het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede; door de urim en thumim het opglanzen van het Goddelijk Ware vanuit het Goddelijk Goede in laatsten; de urim immers is een lichtend vuur en de thumim het opglanzen in de taal van de engelen, en de ongereptheid in de Hebreeuwse taal. Verder is ook aangetoond dat antwoorden werden gegeven door schakeringen van het licht en tevens dan door stilzwijgende doorvatting, ofwel door een levende stem, behalve meer dingen. Hieruit kan vaststaan, dat met deze kostbare stenen werden aangeduid de ware dingen vanuit het goede in de laatste zin van het Woord; ook werden niet door andere dingen antwoorden vanuit de hemel gegeven, omdat in die zin het Goddelijk Voortgaande in zijn volheid is. Dat de kostbare stenen en diademen betekenen de Goddelijk ware dingen in hun laatsten, zodanig als zijn de ware dingen van de letterlijke zin van het Woord, bleek mij duidelijk uit de kostbare stenen en diademen in de geestelijke wereld bij de engelen en de geesten daar, waarmee ik hen getooid zag en die ik eveneens zag in hun juwelenkistjes; en het werd mij te weten gegeven, dat die stenen overeenstemden met de ware dingen in laatsten, ja zelfs ook dat zij daarvandaan zijn en verschijnen. Omdat deze dingen met diademen en kostbare stenen worden aangeduid, werden die daarom ook gezien door Johannes op het hoofd van de draak, (Apocalyps 12:3); op de hoornen van het beest, (Apocalyps 13:1); en kostbare stenen op de loonhoer, zittende op het scharlaken beest, (Apocalyps 17:4). Zij werden daarop gezien, omdat daarmee worden aangeduid degenen in de Christelijke wereld, bij wie het Woord is.

45. De ware dingen van de letterlijke zin van het Woord worden verstaan onder de kostbare stenen in de tuin van Eden, waarin bij Ezechiël de koning van Tyrus gezegd wordt te zijn geweest. Men leest bij Ezechiël: 'Koning van Tyrus, gij verzegelende uw maat, vol van wijsheid, en volmaakt in schoonheid; in Eden, de tuin van God, zijt gij geweest; alle kostbare steen uw bedekking, robijn, topaas en diamant, tharschish [beryl], sardonix, en jaspis, saffier, chrysopaas en smaragd, en goud', (Ezechiël 28:12,13); met Tyrus in het Woord worden aangeduid de erkentenissen van het ware en het goede, met de koning wordt het ware van de Kerk aangeduid; met de tuin van Eden wordt aangeduid de wijsheid en het inzicht vanuit het Woord; met de kostbare stenen worden aangeduid de ware dingen, doorschijnend vanuit het goede, zodanig als zij zijn in de letterlijke zin van het Woord; en omdat deze door die stenen worden aangeduid, worden zij daarom zijn bedekking genoemd. Dat de letterlijke zin de innerlijke dingen van het Woord overdekt, zie men in het voorafgaande artikel.

46. De letterlijke zin van het Woord wordt aangeduid met de gordijnen en de voorhangen van de tabernakel. Door de tabernakel werd uitgebeeld de hemel en de Kerk, en daarom werd de vorm ervan door Jehovah op de berg Sinaï getoond; vandaar werden door alle dingen die in de tabernakel waren: de kandelaar, het gouden altaar voor het reukwerk en de tafel waarop de broden der aangezichten, uitgebeeld en daarvandaan aangeduid de heilige dingen van de hemel en de Kerk; en door het Heilige der Heiligen, waar de Ark van het Verbond was, werd uitgebeeld en vandaar aangeduid het binnenste van de hemel en de Kerk; en met de Wet zelf, ingegrift aan de beide stenen tafelen en ingesloten in de Ark, werd de Heer ten aanzien van het Woord aangeduid. Omdat nu de uitwendige dingen hun wezen ontlenen aan de innerlijke dingen, en deze beide aan het binnenste, wat daar de Wet was, worden daarom de heilige dingen van het Woord door alle dingen van de tabernakel ook uitgebeeld en aangeduid. Daaruit volgt, dat met de laatsten van de tabernakel, wat de gordijnen en de voorhangen waren, dus de bedekkingen en de samenhouders, werden aangeduid de laatsten van het Woord, wat zijn de ware en de goede dingen van de letterlijke zin ervan. Omdat die werden aangeduid, werden daarom alle gordijnen en voorhangen gemaakt uit fijn getweernd linnen, en hemelsblauw en purper, en dubbel gedoopt scharlaken en met kunstig geweven cherubim, (Exodus 26:1,31,36). Wat met de tabernakel en met alle dingen die daarin waren, in het algemeen en in het bijzonder werd uitgebeeld en aangeduid, is in 'Hemelse Verborgenheden' over dat hoofdstuk van Exodus ontvouwd. Daar is getoond dat met de gordijnen en de voorhangen werden uitgebeeld de uitwendige dingen van het Woord; voorts dat met fijn linnen of fijn lijnwaad werd aangeduid het ware vanuit geestelijke oorsprong, met hemelsblauw het ware vanuit hemelse oorsprong, met purper het hemels goede, met dubbel gedoopt scharlaken het geestelijk goede en met de cherubim de bewakingen van de innerlijke dingen van het Woord.

47. Door de uitwendige dingen van de tempel van Jeruzalem werden uitgebeeld de uitwendige dingen van het Woord, die zijn van de letterlijke zin. Dit is omdat iets eenders door de tempel als door de tabernakel werd uitgebeeld, namelijk de hemel en de Kerk, en vandaar eveneens het Woord. Dat met de tempel van Jeruzalem werd uitgebeeld het Goddelijk Menselijke van de Heer, leert Hijzelf bij Johannes: 'Breek deze tempel af en in drie dagen zal Ik dezelve wederopwekken: Hij Zelf sprak over de tempel van Zijn lichaam', (Johannes 2:19,21). Waar de Heer wordt verstaan, wordt ook het Woord verstaan, omdat de Heer het Woord is. Omdat nu door de innerlijke dingen van de tempel werden uitgebeeld de innerlijke dingen van de hemel en van de Kerk, en dus eveneens van het Woord, werden daarom door de uiterlijke dingen ervan uitgebeeld en aangeduid de uiterlijke dingen van de hemel en van de Kerk, en dus eveneens van het Woord, die van de letterlijke zin ervan zijn. Over de uitwendige dingen van de tempel wordt gelezen: 'Dat zij werden gebouwd vanuit gehele steen, niet behouwen en vanuit cederhout van binnen; en dat alle wanden ervan van binnen graveringen waren van Cherubim, palmen en openingen van bloemknoppen; en de vloer overtrokken met goud', (1 Koningen 6:7,29,30); en met al deze dingen worden ook aangeduid de uitwendige dingen van het Woord, wat de heilige dingen van de letterlijke zin ervan zijn.

48. Het Woord in zijn heerlijkheid werd uitgebeeld door de Heer, toen Hij van gedaante was veranderd. Over de Heer, Die van gedaante veranderd was voor Petrus, Jacobus en Johannes, leest men: 'Dat Zijn aangezicht flitste zoals de zon; Zijn bekleedselen werden zoals het licht: en dat gezien werden Mozes en Elias die met Hem samenspraken: en dat een lichtende wolk de discipelen overdekte; en dat vanuit de wolk een stem werd gehoord, zeggende: Deze is Mijn beminde Zoon: hoort Hem', (Mattheüs 17:1 tot 5). Ik ben onderricht, dat de Heer toen heeft uitgebeeld het Woord: door het aangezicht dat flitste zoals de Zon, Zijn Goddelijk Goede; door de bekleedselen die werden zoals het licht, Zijn Goddelijk Ware; door Mozes en Elias het historische en het profetische Woord, door Mozes het Woord dat door hem is geschreven, en in het algemeen het historische Woord; en door Elias het Profetische Woord; door de lichtende wolk die de discipelen overdekte, het Woord in de letterlijke zin; en daarom werd vanuit deze wolk een stem gehoord, en zeggende: Deze is Mijn beminde Zoon; hoort Hem; alle uitspraken en antwoorden immers vanuit de hemel, geschieden nooit anders dan door laatsten, zodanig als zij zijn in de letterlijke zin van het Woord; zij geschieden immers in hun volheid vanuit de Heer.

49. Tot dusver is getoond, dat het Woord in de natuurlijke zin, wat de letterlijke zin is, is in zijn heilige en in zijn volheid; nu zal er iets worden gezegd over dat het Woord in die zin ook is in zijn macht. Hoe groot en van welke aard de macht van het Goddelijk Ware in de hemelen en eveneens op aarde is, kan vaststaan uit de dingen die in het werk 'Hemel en Hel' over de macht van de engelen van de hemel, hoofdstuk 228 tot 233, zijn gezegd. De macht van het Goddelijk Ware is vooral tegen de boze en de valse dingen, dus tegen de hellen, tegen deze moet door de ware dingen, vanuit de letterlijke zin van het Woord gestreden worden. Door de ware dingen bij de mens heeft de Heer ook de macht om hem te behouden, want de mens wordt door de ware dingen vanuit de letterlijke zin vanuit het Woord hervormd en wederverwekt en dan uit de hel weggehaald en binnengeleid in de hemel. Deze kracht heeft de Heer ook opgenomen ten aanzien van Zijn Goddelijk Menselijke, nadat Hij alle dingen van het Woord heeft vervuld tot aan de laatsten ervan toe. Daarom zei de Heer tot de hogepriester, toen Hij de overige dingen door het lijden aan het kruis zou gaan vervullen: 'Van nu aan zult gij zien de Zoon des mensen zittende aan de rechterzijden van de macht, komende in de wolken des hemels', (Mattheüs 26:64; Marcus 14:62). De Zoon des mensen is de Heer ten aanzien van het Woord; de wolken des hemels is het Woord in de letterlijke zin; zitten aan de rechterzijden van God is de almacht door het Woord, zoals eveneens in: (Marcus 16:19). De macht van de Heer vanuit de laatsten van het Ware werd uitgebeeld door de Nazireërs in de Joodse kerk, en door Simson, van wie wordt gezegd dat hij een Nazireër was van zijn moeders baarmoeder af, en dat zijn macht bestond in zijn haarlokken. Met de Nazireër en het Nazireërschap wordt ook het hoofdhaar aangeduid: dat zijn macht in zijn lokken is geweest, openbaarde hijzelf toen hij zei: 'Een scheermes is niet over mijn hoofd gekomen, omdat een Nazireër ik van mijner moeders baarmoeder af; indien ik geschoren werd, zo zou wijken van mij mijn sterkte, en ik zou zwak worden, en zijn zoals ieder mens', (Richteren 16:17). Niemand kan weten, waarom het Nazireërschap, waarmee het hoofdhaar wordt aangeduid, is ingesteld en waarvandaan het is dat Simson sterkte had vanwege zijn haren, tenzij hij weet, wat met het hoofd in het Woord wordt aangeduid; met het hoofd wordt aangeduid de hemelse wijsheid, die de engelen en de mensen hebben uit de Heer door het Goddelijk Ware; vandaar wordt met de hoofdharen aangeduid de hemelse wijsheid in laatsten, en eveneens het Goddelijk Ware in laatsten. Omdat dit met de haren, volgens de overeenstemming met de hemelen, werd aangeduid, was het daarom ingesteld voor de Nazireërs, 'dat zij niet zouden afscheren het haar van hun hoofd, omdat dit is het Nazireërschap Gods op hun hoofd', (Numeri 6: 1 tot 21). Eveneens was het daarom ingesteld, 'dat de hogepriester en diens zonen hun hoofd niet zouden scheren, opdat zij niet stierven, en over het algehele huis Israëls vertoorning zou zijn', (Leviticus 10:6). Omdat de haren vanwege die betekenis, die vanuit de overeenstemming is, zo heilig waren, werd daarom de Zoon des mensen, Die de Heer is ten aanzien van het Woord, beschreven ook ten aanzien van de haren, 'dat zij waren als blanke wol, als sneeuw', (Apocalyps 1:14); eender 'de Oude der dagen', (Daniël 7:9); hierover zie men ook iets boven in artikel 35. Kortom, dat de macht van het Goddelijk Ware of van het Woord is in de letterlijke zin, is omdat het Woord daar is in zijn volheid; en omdat daarin de engelen van het ene en het andere Rijk van de Heer en de mensen tegelijk zijn.

 

top

De Leer van de Kerk moet worden geput vanuit de letterlijke zin van het Woord en daardoor worden bevestigd.

50. In het voorafgaande artikel is getoond, dat het Woord in de letterlijke zin is in zijn volheid, in zijn heilige en in zijn macht; en omdat de Heer het Woord is, Hij is immers het al van het Woord, zo volgt daaruit, dat de Heer in die - letterlijke - zin het meest aanwezig is, en dat Hij vanuit die zin de mens leert en verlicht. Maar deze dingen zullen worden aangetoond in deze orde:

  • 1. Dat het Woord zonder de Leer niet wordt verstaan.
  • 2. Dat de Leer vanuit de letterlijke zin moet worden geput.
  • 3. Maar dat het Goddelijk Ware, wat van de Leer moet zijn, niet verschijnt aan anderen dan aan hen die in verlichting uit de Heer zijn.

51. Het Woord wordt zonder de Leer niet verstaan. Dit is, omdat het Woord in de letterlijke zin uit louter overeenstemmingen bestaat, opdat de geestelijke en hemelse dingen daarin tegelijk of tezamen mogen zijn en ieder woord daarvan de samenhouder en de ondersteuning is. Daarom zijn in de letterlijke zin in sommige plaatsen geen naakte ware dingen; maar beklede, die schijnbaarheden van het ware worden genoemd; en meerdere zijn aangepast aan het bevattingsvermogen van de eenvoudige mensen, die het denken niet verheffen boven zulke dingen die zij voor ogen zien. Er zijn sommige van die schijnbaarheden die verschijnen als tegenstrijdigheden, terwijl er toch in het Woord, in zijn eigen licht beschouwd, geen tegenstrijdigheid is. Eveneens zijn in sommige plaatsen bij de Profeten, namen van plaatsen en personen bijeengebracht waaruit niet enige zin kan worden opgemaakt, zoals vanuit de aangehaalde plaatsen in artikel 15. Daar dus het Woord in de letterlijke zin zodanig is, kan het vaststaan, dat het zonder Leer niet kan worden begrepen. Maar laten voorbeelden dit toelichten: gezegd wordt, 'dat het Jehovah berouwde', (Exodus 32:12,14; Jona 3:9; 4:2); gezegd wordt ook, 'dat het Jehovah niet berouwt', (Numeri 23:19; Samuël 15:29); deze uitspraken kunnen zonder leer niet kloppen. Gezegd wordt, 'dat Jehovah bezoekt de ongerechtigheid van de vaderen over de zonen tot het derde en vierde geslacht', (Numeri 14:18); en gezegd wordt, 'dat niet de vader zal sterven om de zoon, noch de zoon om de vader, maar eenieder in zijn eigen zonden', (Deuteronomium 24:16). Deze uitspraken zijn niet met elkaar in strijd, maar stemmen samen door de Leer. Jezus zegt: 'Bidt en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal opengedaan worden: eenieder die bidt, zal ontvangen, en die klopt die zal opengedaan worden', (Mattheüs 7:7,8; 21:21,22). Zonder leer zou men geloven, dat iedereen zal ontvangen wat hij vraagt, maar vanuit de Leer wordt geloofd, dat al wat de mens vraagt niet vanuit zich, maar vanuit de Heer, hem wordt gegeven; dit immers leert de Heer: 'Indien gij gebleven zult zijn in Mij, en Mijn woorden in u gebleven zullen zijn, zo al wat gij zult gewild hebben, zult gij vragen, en het zal u geschieden', (Johannes 15:7). De Heer zegt: 'Gezegend de armen, aangezien van hun is het Koninkrijk Gods', (Lucas 6:20); zonder leer kan men denken, dat voor de armen de hemel is en niet voor de rijken; maar de Leer leert dat de armen van geest worden bedoeld, want de Heer zegt: 'Gezegend de armen van geest, omdat van hun is het koninkrijk der hemelen', (Mattheüs 5:3). De Heer zegt: 'Oordeelt niet, opdat gij niet veroordeeld worde, want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden', (Mattheüs 7:1,2; Lucas 6:37). Deze woorden zonder Leer kan ertoe leiden om te bevestigen, dat niet van het boze gezegd moet worden dat het boos is, dus niet geoordeeld moet worden dat de boze mens boos is; maar vanuit de Leer is het geoorloofd te oordelen, maar rechtvaardig, de Heer zegt immers: 'Oordeelt een gerecht oordeel', (Johannes 7:24). Jezus zegt: 'Wilt niet leraar genoemd worden, omdat één uw Leraar is: Christus: ook zult gij niemand uw vader noemen op aarde, want één is uw Vader in de hemelen. Noch zult gij meesters genoemd worden, één immers is uw Meester: Christus', (Mattheüs 23:8.9.10). Zonder Leer zou het zijn, alsof het niet geoorloofd was iemand te noemen: leraar, vader en meester, maar vanuit de Leer wordt het geweten, dat het geoorloofd is in de natuurlijke betekenis, maar niet in de geestelijke zin. Jezus zei tot de discipelen: 'Wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op de troon van Zijn heerlijkheid, zo zult ook gij zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls', (Mattheüs 19:28). Vanuit deze woorden kan men besluiten, dat ook de discipelen van de Heer zullen oordelen, terwijl zij toch niemand kunnen oordelen; de Leer dus zal deze verborgenheid onthullen daarmee, dat de Heer alleen, Die alwetend is en de harten van allen kent, zal oordelen en kan oordelen; en dat onder Zijn twaalf discipelen wordt verstaan de Kerk ten aanzien van alle ware en goede dingen, die zij heeft uit de Heer door het Woord, waarvanuit de Leer besluit dat die dingen eenieder zullen oordelen, volgens de woorden van de Heer bij, (Johannes 3:17,18; 12:47,48). Wie zonder Leer het Woord leest, weet niet hoe de dingen samenhangen die over de Joodse natie en over Jeruzalem bij de Profeten worden gezegd, namelijk dat de Kerk bij die natie en haar zetel in die stad tot in het eeuwige zal blijven, zoals in de volgende plaatsen: 'Bezoeken zal Jehovah Zijn kudde, het huis van Jehudah en stellen zal Hij hen als het paard van de heerlijkheid in de krijg; vanuit hetzelve de hoeksteen, vanuit hetzelve de nagel en vanuit hetzelve de boog van de krijg', (Zacharia 10:3,4,6,7). 'Zie Ik, Ik kom, om te wonen in het midden van u, en Jehovah zal tot erfenis maken Jehudah en verkiezen opnieuw Jeruzalem', (Zacharia 2:11,12). 'Het zal geschieden in die dag, de bergen zullen druipen van most en de heuvelen vloeien van melk, en Jehudah tot in het eeuwige zal hij zijn, en Jeruzalem tot geslacht en geslacht', (Joël 3:18,19,20). Zie, de dagen komende, waarin Ik zal bezaaien het huis Israëls en het huis van Jehudah, met zaad des mensen, en waarop Ik zal sluiten met het huis Israëls, en met het huis van Jehudah een nieuw verbond; geven zal Ik Mijn wet in het midden van hen, en op hun hart zal Ik die schrijven, en zijn zal Ik hen tot God, en zij zullen Mij zijn tot volk', (Jeremia 31:27,31,33). 'In die dag zullen aangrijpen tien mannen vanuit alle talen van de natiën, de slip van een joodse man, zeggende: Wij zullen gaan met u, omdat wij hebben gehoord God met u', (Zacharia 8:22,23; Jesaja 44:24,26; 49:22,23; 65:9; 66:20,22; Jeremia 3:18; 23:5; 50:19,20; Nahum 1:15; Maleachi 3:4); in deze plaatsen wordt gehandeld over de komst van de Heer en dat dit dan zal geschieden. Het tegendeel echter wordt in verschillende andere plaatsen gezegd; daaruit zal slechts dit worden aangevoerd: 'Verbergen zal Ik Mijn aangezichten voor hen; zien zal Ik wat hun nageslacht, een geslacht immers der verdraaiingen zij, zonen in wie getrouwheid niet; Ik zei: In de uiterste hoeken zal Ik hen heenwerpen, ophouden zal Ik doen van de mens hun gedachtenis, want een natie verstoken van raad zij, noch in hen inzicht. Van de wijnstok van Sodom hun wijnstok, en van de velden van Gomorrha; hun druiven druiven van gal; trossen der bitterheden hebben zij; venijn der draken hun wijn, een wrede gal van adderen. Al dat weggeborgen bij Mij, verzegeld in Mijn schatten: Mij de wraak en de vergelding', (Deuteronomium 32:20 tot 35); deze dingen zijn over de natie gezegd en eendere dingen elders, zoals bij: (Jesaja 3:1,2,8; 5:3 tot 6; Deuteronomium 9:5,6; Mattheüs 12:39; 23:27,28; Johannes 8:44; en overal bij Jeremia en Ezechiël). Maar deze dingen, die tegenstrijdig schijnen, zullen blijken samen te stemmen vanuit de Leer, die leert, dat onder Israël en onder Jehudah in het Woord niet worden verstaan Israël en Jehudah, maar de Kerk in de ene en de andere zin, in de ene dat zij verwoest is, in de andere dat zij uit de Heer moet worden geïnstaureerd. Aan deze dingen eender zijn andere plaatsen in het Woord; waaruit duidelijk blijkt, dat het Woord zonder Leer niet begrijpelijk is.

52. Uit deze dingen kan vaststaan dat zij die het Woord zonder Leer lezen, of die niet vanuit het Woord voor zich leer verwerven, in het duister zijn ten aanzien van elke waarheid en dat hun gemoed wankel en onzeker is, geneigd tot dwalingen en eveneens gemakkelijk tot ketterijen, die zij ook omhelzen, als zij naar gunst of gezag streven en de reputatie geen gevaar loopt. Het Woord is voor hen zoals een kandelaar zonder schijnsel, en zij zien in de schaduw als het ware een hoop dingen en toch zien zij nauwelijks iets, want de Leer alleen is een lamp. Ik heb zulke personen onderzocht zien worden door de engelen en het werd bevonden dat zij vanuit het Woord kunnen bevestigen al wat ze maar willen en dat zij bevestigen wat van hun zelfliefde is, en van de liefde van degenen die zij begunstigen; en ik heb hen gezien ontbloot van kleren, een teken dat zij zonder ware dingen zijn; klederen daar zijn ware dingen.

53. 2. De Leer moet vanuit de letterlijke zin van het Woord worden geput en bevestigd, dit is omdat de Heer daar en niet ergens anders bij de mens aanwezig is en hem verlicht en hem de ware dingen van de Kerk leert; en omdat de Heer nooit iets werkt tenzij in de volheid, en het Woord in de letterlijke zin in zijn volheid is, zoals boven is getoond: vandaar is het dat de Leer vanuit de letterlijke zin moet worden geput.

54. Dat het Woord door de Leer niet slechts wordt verstaan maar ook als het ware licht geeft, is omdat het Woord zonder Leer niet wordt verstaan en is zoals een kandelaar zonder schijnsel zoals boven is getoond. Daarom wordt het Woord door de Leer verstaan en is zoals een kandelaar met ontstoken schijnsel. De mens ziet dan meer dingen dan hij vroeger gezien had en eveneens verstaat hij dingen die hij eerder niet verstaan had; duistere en onsamenhangende dingen ziet hij niet of gaat ze voorbij, óf hij ziet ze wel en legt ze zó uit dat ze met de Leer samenstemmen. Dat het Woord vanuit de Leer wordt gezien en eveneens volgens die wordt ontvouwd, betuigt de ondervinding in de Christelijke wereld; alle Hervormden immers zien het Woord vanuit hun leer, en ontvouwen het Woord volgens dit; eender de Pauselijken vanuit die van hen en volgens die; dus valse dingen vanuit een valse leer en ware dingen vanuit de ware Leer. Daaruit blijkt, dat de ware Leer is zoals een lamp in de duisternis, en zoals een wegwijzer op de wegen. Maar de Leer moet niet slechts vanuit de letterlijke zin van het Woord worden geput, maar hier ook door worden bevestigd, want als zij niet hierdoor wordt bevestigd, verschijnt het Ware van de Leer alsof slechts het inzicht van de mens daarin zou zijn en niet de Goddelijke Wijsheid van de Heer, en zo zou de leer zijn zoals een huis in de lucht en niet op aarde, dus niet gegrondvest.

55. De Leer van het echte Ware kan ook ten volle vanuit de letterlijke zin van het Woord worden geput, want het Woord in die zin is evenals een mens bekleed, wiens aangezicht bloot is, en wiens handen eveneens bloot zijn; alle dingen die tot het leven van de mens, dus tot het heil van hem, behoren, zijn daar naakt, de overige dingen echter bekleed en in vele plaatsen, waar zij bekleed zijn, doorzichtig, zoals een aangezicht zichtbaar is door dunne zijde heen. Naar gelang ook de ware dingen van het Woord worden vermenigvuldigd vanuit de liefde ervoor, en naar gelang zij dan geordend worden, blinken zij al helderder en helderder door de klederen heen en verschijnen; maar dit eveneens door de Leer.

56. Geloofd kan worden dat de Leer van het echte ware kan worden verworven door de geestelijke zin van het Woord, die gegeven wordt door de wetenschap van de overeenstemmingen; maar de Leer wordt daardoor niet verworven, maar slechts verlicht en versterkt; want, als eerder in artikel 26 gezegd, komt niemand in de geestelijke zin van het Woord door overeenstemmingen, tenzij hij tevoren in de echte ware dingen vanuit de Leer is. Indien hij niet in de echte ware dingen tevoren is, kan de mens het Woord door enige hem bekende overeenstemmingen vervalsen, door die te verbinden en te ontvouwen ter bevestiging van dat waaraan zijn gemoed door een aangenomen beginsel gehecht is. Bovendien wordt de geestelijke zin niet aan iemand gegeven dan uit de Heer alleen, en door Hem bewaakt, zoals de hemel wordt bewaakt, want de hemel is in die zin. Vóór alles is het dus van belang dat de mens het Woord bestudeert in de letterlijke zin; vanuit die alleen wordt de Leer gegeven.

57.3. Het echte ware, waarvan de bron de Leer is, verschijnt niet in de letterlijke zin van het Woord aan anderen dan aan hen die in verlichting zijn uit de Heer. De verlichting is uit de Heer alleen en bij hen die de ware dingen liefhebben omdat het ware dingen zijn en deze tot nut van het leven maken; bij anderen wordt geen verlichting in het Woord gegeven. Dat de verlichting uit de Heer alleen is, is omdat de Heer in alle dingen van het Woord is; dat de verlichting is bij hen die de ware dingen liefhebben omdat het ware dingen zijn en ze maken tot nut van het leven, is omdat zij zijn in de Heer, en de Heer in hen is. De Heer immers is Zijn Goddelijk Ware wanneer dit wordt geliefd omdat dit het Goddelijk Ware is, en dit wordt geliefd wanneer het nut wordt, dan is de Heer daarin bij de mens. Dit leert de Heer ook bij Johannes: 'In die dag zult gij bekennen, dat gij in Mij, en Ik in u; die Mijn geboden heeft en deze doet, die blijft in Mij, en Ik zal hem liefhebben, en openbaren zal Ik Mijzelf aan hem en tot hem zal Ik komen en verblijf bij hem maken', (Johannes 14:20,21,23). En bij Mattheüs: 'Gezegend de reinen van hart, omdat dezen God zullen zien', (Mattheüs 5:8); dezen zijn het die in verlichting zijn, wanneer zij het Woord lezen en bij wie het Woord licht geeft en doorschijnend is.

58. Dat het Woord bij hen licht geeft en doorschijnend is, is omdat de afzonderlijke dingen van het Woord een geestelijke en een hemelse zin bevatten, en deze zinnen zijn in het licht van de hemel en daarom vloeit de Heer door die zinnen en door het licht ervan in de natuurlijke zin in, en in het licht ervan bij de mens. Vandaar erkent de mens vanuit innerlijke doorvatting het ware en daarna ziet hij dat in zijn denken, en dit zo vaak als hij in de aandoening van het ware ter wille van het ware is. Vanuit aandoening immers komt de doorvatting, vanuit de doorvatting het denken, en zo komt de erkenning in wording, wat het geloof wordt genoemd. Maar hierover zal meer worden gezegd in het volgende artikel over de verbinding van de Heer met de mens door het Woord.

59. Bij deze personen is het eerste dat zij zich, vanuit de letterlijke zin van het Woord, Leer verwerven; zo ontsteken zij voor zich een lamp om verder voort te gaan. Nadat echter de Leer is verworven en dus zo de lamp aangestoken, zien zij hieruit het Woord. Degenen echter die zich geen leer verwerven, zoeken eerst uit of de Leer door anderen gegeven en door de grote massa aanvaard, met het Woord overeenstemt, en met de dingen die overeenstemmen, stemmen zij in, en van de dingen die niet samenstemmen, wijken zij af; zo komt bij hen hun leer in wording en door de Leer het geloof. Maar dit vindt alleen plaats bij hen die, niet afgehouden door de dagelijkse beslommeringen van de wereld, bij machte zijn te zien. Dezen zijn, als zij de ware dingen liefhebben omdat het ware dingen zijn en ze tot nut van het leven maken, in verlichting uit de Heer: de overigen die in enig leven zijn volgens de ware dingen, kunnen van hen leren.

60. Het tegendeel gebeurt met hen, die vanuit de leer van een valse godsdienst het Woord lezen, en meer nog met hen die deze leer vanuit het Woord bevestigen en dan eigen roem of de schatten van de wereld op het oog hebben. Bij dezen is het Ware van het Woord zoals in de schaduw van de nacht en het valse zoals in het licht van de dag; zij lezen het ware, maar zien het niet, en als zij er de schaduw of zweem ervan zien, vervalsen zij dat; het zijn dezen waarvan de Heer zegt, 'dat zij ogen hebben en niet zien; en oren en niet verstaan', (Mattheüs 13:14,15); want niets anders verblindt de mens dan zijn eigene en de bevestiging van het valse. Het eigene van de mens is de liefde van zich en daarvandaan de trots van het eigen inzicht; en de bevestiging van het valse is een donkerheid die het licht voorliegt; het licht hiervan is louter natuurlijk en het gezicht van hen is zoals iemand die spoken in de schaduw ziet.

61. Het is mij gegeven om te spreken met velen na de dood, die geloofd hadden als sterren te zullen lichten in de hemel, omdat zij naar hun eigen zeggen, het Woord heilig hadden gehouden, meermalen hadden gelezen en tal van dingen eruit hadden verzameld, met behulp waarvan zij de dogma's van hun geloof hadden bevestigd en daardoor in de wereld als geleerden waren gevierd, waardoor zij geloofden Michaëls en Rafaëls te zullen zijn. Maar meerderen van hen werden daarnaar onderzocht, vanuit welke liefde zij het Woord hadden bestudeerd en het werd bevonden, dat sommigen het hadden bestudeerd vanuit de liefde van zich, om groot in de wereld te schijnen en zoals primaten van de Kerk te worden vereerd, andere echter vanuit de liefde van de wereld, om schatten te gewinnen. Toen dezen daarnaar werden onderzocht, wat zij wisten vanuit het Woord, werd het bevonden dat zij niets van het echte ware wisten, maar slechts iets zodanigs dat het vervalste ware wordt genoemd, wat in zich het valse is. Hun werd gezegd dat dit bij hen het geval was, omdat zijzelf en de wereld de einddoelen waren geweest, of, wat hetzelfde is, die liefden, en niet de Heer en de hemel, en wanneer zijzelf en de wereld de einddoelen zijn, dan blijft, als zij het Woord lezen, hun gemoed aan henzelf en aan de wereld kleven, en vandaar denken zij bij voortduring vanuit hun eigene, wat in donkerheid is ten aanzien van alle dingen die van de hemel zijn. In deze staat kan de mens niet door de Heer worden weggeleid uit het eigene en dan verheven in het licht van de hemel, dus kan hij ook niet enige invloed uit de Heer door de hemel opnemen. Ik heb zulke geesten tot de hemel zien toegelaten worden, maar toen daar bevonden werd dat zij zonder ware dingen waren, werden zij neergeworpen; maar toch bleef bij hen de trots dat zij verdienste hadden. Anders is geschied met hen die het Woord hebben bestudeerd vanuit de aandoening van te weten het Ware omdat het Waar is, en omdat het aan de nutten van het leven van dienst is, niet slechts van hun eigen leven, maar ook dat van de naaste. Ik heb hen tot de hemel verheven zien worden en zo tot het licht waarin het Goddelijk Ware daar is en toen eveneens verhoogd tot de wijsheid van de engelen en tot de gelukzaligheid ervan; en dit is het eeuwige leven.

 

top

Door de letterlijke zin van het Woord is er verbinding met de Heer en vergezelschapping met de engelen.

62. Dat er door het Woord verbinding met de Heer is, is omdat het Woord over Hem alleen handelt en daardoor is de Heer het al in alle dingen ervan, en wordt Hij het Woord genoemd, zoals in de Leer over de Heer is getoond. Dat er in de letterlijke zin verbinding is, is omdat het Woord in die zin in zijn volheid, in zijn heilige en in zijn macht is, zoals eerder in betreffend artikel is getoond. De verbinding verschijnt niet aan de mens, maar zij is in de aandoening van het ware en in de doorvatting ervan, dus in het Goddelijk Ware, in de liefde en het geloof bij hem.

63. Dat er door de letterlijke zin verbinding is met de engelen in de hemel, is omdat in die zin de geestelijke en de hemelse zin aanwezig is, en in deze zinnen zijn de engelen. De engelen van het geestelijk rijk in de geestelijke zin ervan en de engelen van het hemels rijk in de hemelse zin ervan. Deze zinnen worden ontvouwd vanuit de natuurlijke zin van het Woord, wat de letterlijke zin is, als de ware mens in die zin is. Die ontvouwing is ogenblikkelijk en dus ook de verbinding.

64. Dat de geestelijke engelen in de geestelijke zin van het Woord zijn en de hemelse engelen in de hemelse zin, is mij geopenbaard door veel ondervinding. Het werd gegeven te doorvatten, dat wanneer ik het Woord las in de letterlijke zin, er verbinding plaatsvond met de hemelen, nu eens met dit gezelschap van hen en dan weer een ander. De dingen die ik volgens de natuurlijke zin verstond, verstonden de geestelijke engelen volgens de geestelijke zin en de hemelse engelen volgens de hemelse zin, en dit in één ogenblik. Omdat deze verbinding ettelijke duizenden malen werd ervaren, is mij daarover geen enkele twijfel gelaten. Er zijn ook geesten die beneden de hemelen zijn en deze verbinding misbruiken. Zij herhalen immers talloze passages vanuit de letterlijke zin van het Woord, en terstond ontwaren zij dan en stellen vast met welk gezelschap verbinding plaatsvindt; dit heb ik ook vaak gezien en gehoord. Door deze dingen werd door levende ervaringen te weten gegeven, dat het Woord ten aanzien van de letterlijke zin het Goddelijk middel is tot verbinding met de Heer en met de hemel. Over deze verbinding door het Woord, zie men ook de dingen die in het werk 'Hemel en Hel', hoofdstuk 293 tot 310, zijn aangevoerd.

65. Maar hoe de ontvouwing van die zinnen plaatsvindt, zal ook in het kort worden gezegd; maar opdat het verstaan kan worden, moet in herinnering worden gebracht wat eerder in de artikelen 6 en 38, is gezegd over de opeenvolgende orde en over de gelijktijdige orde, namelijk, dat het hemelse, het geestelijke en het natuurlijke op elkaar volgen in de opeenvolgende orde, het ene na het andere, van hoogsten, wat de hemel is, tot laatsten, wat de wereld is; en dat dezelfde dingen in de gelijktijdige orde zijn in het laatste, wat het natuurlijke is, het ene naast het andere, van binnensten tot buitensten of uitersten: en dat zo ook de opeenvolgende zinnen van het Woord zijn, de hemelse en de geestelijke zin, tezamen, of tegelijk, in de natuurlijke zin. Als dit eenmaal is begrepen, kan enigszins tot het verstand worden ontvouwd, hoe beide zinnen, de geestelijke en de hemelse, worden ontwikkeld vanuit de natuurlijke zin, wanneer de mens het Woord leest. Dan immers roept de geestelijke engel het geestelijke op en roept de hemelse engel het hemelse op; en zij kunnen ook niet anders, zij zijn immers homogeen en in harmonie met hun natuur en wezen.

66. Maar dit zal eerst worden toegelicht door vergelijkingen vanuit de drie rijken van de natuur, die worden genoemd: het dierenrijk, het plantenrijk en het minerale rijk. Vanuit het dierenrijk: als het voedsel is omgezet in melksap, halen de bloedvaten daar hun bloed uit, de zenuwvezels hun sappen en de substanties die de oorsprongen van de vezels zijn, hun animale geest. Vanuit het plantenrijk: de boom met stam, takken, bladeren en vruchten, wordt gesteund door zijn wortels, waardoor die vanuit de grond door de wortels heen het grovere sap omhoog trekt voor de stam, de takken en de bladeren en een zuiverder sap voor het vlees van de vruchten en het zuiverste sap voor de zaden binnen de vrucht. Vanuit het minerale rijk: in de ingewanden van de aarde zijn op sommige plaatsen mineralen die dooraderd zijn met goud, zilver en ijzer. Vanuit de in de aarde verborgen dampen trekken goud, zilver en ijzer, elk hun eigen element.

67. Nu zal door een voorbeeld worden toegelicht, hoe de hemelse en geestelijke engelen ieder hun eigen zin halen vanuit de natuurlijke zin, waarin het Woord is bij de mensen. Tot voorbeeld moge dienen vijf geboden van de Decaloog. 'Uw vader en uw moeder zult gij eren'; de mens verstaat hieronder zijn vader en moeder op aarde, en ook allen die in de plaats van vader en moeder zijn; en onder eren verstaat hij hen in ere houden en aan hen gehoorzamen. Maar de geestelijke engel verstaat onder Vader de Heer en onder Moeder de Kerk; en onder eren verstaat hij liefhebben. De hemelse engel echter verstaat onder Vader de Goddelijke Liefde van de Heer, onder Moeder Zijn Goddelijke Wijsheid, en onder eren het goede uit Hem doen. 'Gij zult niet stelen'; de mens verstaat onder stelen, bedriegen, onder het een of ander voorwendsel de naaste zijn goederen afhandig maken. De geestelijke engel verstaat onder stelen anderen beroven van de ware dingen van hun geloof en van de goede dingen van hun naastenliefde, door valse en boze dingen. De hemelse engel echter verstaat onder stelen aan zichzelf toeschrijven de dingen die van de Heer zijn en voor zichzelf opeisen Zijn gerechtigheid en verdienste. 'Gij zult niet echtbreken'; de mens verstaat onder echtbreken, overspel plegen, hoereren, ontuchtige dingen doen, vuile dingen spreken en denken. De geestelijke engel verstaat onder echtbreken de goede dingen van het Woord echtbreken en de ware dingen ervan vervalsen. De hemelse engel echter verstaat onder echtbreken het Goddelijke van de Heer ontkennen en het Woord ontwijden. 'Gij zult niet doden'; de mens verstaat onder doden ook haat toedragen en wraak begeren tot aan doodslag toe. De geestelijke engel verstaat onder doden als een duivel optreden en de ziel van een mens vermoorden. De hemelse engel echter verstaat onder doden de Heer haat toedragen en de dingen die van de Heer zijn. 'Niet zult gij vals getuigen'; de mens verstaat onder vals getuigen ook liegen en lasteren. De geestelijke engel verstaat onder vals getuigen zeggen en overreden dat het valse waar is en het boze goed en andersom. De hemelse engel echter verstaat onder vals getuigen de Heer en het Woord lasteren. Uit deze dingen kan men zien hoe de geestelijke en de hemelse zin worden ontwikkeld en getrokken vanuit de natuurlijke zin van het Woord, die dit bevat. Wat wonderbaarlijk is, is dat de engelen hun dingen daaruit trekken zonder te weten wat de mens denkt, niettemin maken het denken van de engelen en van de mensen één door de overeenstemmingen, zoals: einddoel, oorzaak en uitwerking. De einddoelen zijn ook daadwerkelijk in het hemels Rijk, de oorzaken in het geestelijk Rijk en de uitwerkingen in het natuurlijk Rijk. De verbinding door overeenstemming is zodanig vanuit de schepping; daarvandaan nu is de verbinding met de engelen door het Woord.

68. Dat de verbinding met de engelen plaatsvindt door de natuurlijke of letterlijke zin van het Woord, is eveneens, omdat in ieder mens vanuit de schepping drie graden van leven zijn: de hemelse, de geestelijke en de natuurlijke. Maar de mens is, zolang hij in de wereld is, in het natuurlijke, en dan voor evenzoveel in het geestelijke als hij in de echte ware dingen is, en voor evenzoveel in het hemelse als hij in een leven is dat overeenstemt met die waarheden. Toch komt hij niet in het geestelijke of het hemelse zelf dan na de dood; maar meer hierover zal elders worden gezegd.

69. Uit deze dingen kan vaststaan dat in het Woord alleen, omdat er daardoor verbinding is met de Heer en gezelschap met de engelen, geest en leven is, zoals de Heer leert: 'De woorden die Ik spreek tot u, geest en leven zijn zij', (Johannes 6:63). 'Het water dat Ik u zal geven, zal worden een fontein van water, opspringend in het eeuwige leven', (Johannes 4:14). 'De mens leeft niet bij brood alleen, maar door ieder woord dat uitgaat van de mond van God', (Mattheüs 4:4) 'Wekt de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, hetwelk de Zoon des mensen u geven zal', (Johannes 6:27).

 

  • top

  • Het Woord is in alle hemelen en het is de bron van de wijsheid van de engelen.

    70. Dat het Woord in de hemelen is, is tot nu toe niet bekend en kon ook niet bekend zijn, zolang de Kerk in onwetendheid verkeerde ten aanzien van het feit dat engelen en geesten mensen zijn eender aan de mensen in de wereld, en dat zij dezelfde dingen hebben als de mensen in elk opzicht, met alleen dit verschil, dat die geestelijk zijn, en dat alle dingen die bij hen zijn, vanuit geestelijke oorsprong zijn, en dat de mensen in de wereld natuurlijk zijn, en alle dingen bij hen vanuit natuurlijke oorsprong zijn. Zolang dit verborgen was, kon het niet worden geweten, dat het Woord ook in de hemelen is en dat het wordt gelezen door de engelen daar en eveneens door de geesten die onder de hemelen zijn. Maar opdat dit niet steeds verborgen zou blijven, is het mij gegeven in het gezelschap te zijn met engelen en geesten en te spreken met hen en de dingen te zien die bij hen zijn en daarna tal van dingen weer te geven die ik gehoord en gezien heb. Dit is geschied in het werk ‘Hemel en Hel’, in het jaar 1748 uitgegeven in Londen, waaruit men kan zien, dat engelen en geesten mensen zijn en dat alle dingen in overvloed bij hen zijn die bij de mensen in de wereld zijn. Dat engelen en geesten mensen zijn zie men in dat werk in hoofdstuk 73 tot 77 en 453 tot 456; dat eendere dingen bij hen zijn die bij de mensen zijn, in hoofdstuk 170 tot 190; veder ook dat de Goddelijke eredienst en predikingen in tempels bij hen zijn, in hoofdstuk 221 tot 227; en geschriften en eveneens boeken in hoofdstuk 258 tot 264; en het Woord, in hoofdstuk 259.

    71. Wat het Woord in de hemel betreft, dit is geschreven in een geestelijke stijl die geheel en al verschilt van de natuurlijke stijl. De geestelijke stijl bestaat uit louter letters waarvan elk een zin behelst en er zijn punctueringen op de letters, die de zin verhogen. De letters bij de engelen van het geestelijk Rijk zijn eender aan de drukletters in onze wereld; en de letters bij de engelen van het hemelse Rijk, waarvan elke letter een volledige zin behelst, zijn eender aan de oude Hebreeuwse letters, ingebogen op verschillende wijze, met tekens van boven en van binnen. Omdat hun geschriften zodanig zijn, zijn er daarom niet enige namen van personen en van plaatsen in hun Woord, zoals in het onze, maar voor namen zijn er dingen voor in de plaats die namen betekenen; zoals voor Mozes het historische Woord, voor Elia het profetische Woord; voor Abraham, Izaak en Jakob, de Heer ten aanzien van het Goddelijke en het Goddelijk-Menselijke; voor Aharon het priesterschap, voor David het koningschap, beide van de Heer. Voor de namen van de twaalf zonen van Jakob of van de stammen van Israël, de verschillende dingen van de hemel en van de Kerk; eendere dingen voor de namen van de twaalf discipelen van de Heer; voor Zion en Jeruzalem, de Kerk ten aanzien van het Woord en ten aanzien van de Leer vanuit het Woord; voor het land Kanaän de Kerk zelf; voor de steden daar aan beide zijden van de Jordaan, de verschillende dingen die van de Kerk en van haar Leer zijn; eender in de overige dingen. Iets eenders is het geval met getallen; deze zijn evenmin in het Woord dat in de hemel is, maar in de plaats ervan zijn dingen waarmee de getallen die in ons Woord zijn, overeenstemmen. Hieruit kan vaststaan, dat het Woord in de hemel een Woord is dat overeenstemt met ons Woord en zodanig dat zij één zijn; want de overeenstemmingen maken één.

    72. Dit is wonderbaarlijk, dat het Woord in de hemel zó geschreven is, dat de eenvoudigen dit eenvoudig verstaan en de wijzen wijs. Er zijn immers meerdere punctueringen en tekens op de letters, die zoals gezegd is, de zin verhogen. De eenvoudigen letten daar niet op en zijn er ook niet mee bekend, maar de wijzen letten erop, eenieder volgens zijn wijsheid, tot aan de hoogste toe. Een exemplaar van het Woord dat door de engelen uit de Heer geïnspireerd is geschreven, is bij elk groter gezelschap van de hemel neergelegd in het daarvoor bestemde heiligdom, opdat dit niet ten aanzien van enig puntje elders zou worden veranderd. Ons Woord is weliswaar hierin eender aan het Woord in de hemel, namelijk dat de eenvoudigen dit eenvoudig verstaan en de wijzen wijs, maar dit geschiedt op een andere wijze.

    73. De engelen hebben alle wijsheid door het Woord, dit bekennen zij zelf, want voor zoveel zij in het inzicht van het Woord zijn, voor evenzoveel zijn zij in het licht. Het licht van de hemel is de Goddelijke Wijsheid, dat voor hun ogen het Licht is. In het heiligdom waarin het exemplaar van het Woord is neergelegd, is een vlammend en blank licht, dat elke graad van licht dat erbuiten in de hemel is, overtreft. De oorzaak is dezelfde als eerder gezegd, namelijk dat de Heer in het Woord is.

    74. De wijsheid van de hemelse engelen overtreft de wijsheid van de geestelijke engelen, bijna zoals de wijsheid van de geestelijke engelen de wijsheid van de mensen overtreft. De oorzaak hiervan is, dat de hemelse engelen in het goede van de liefde uit de Heer zijn, en de geestelijke engelen in de ware dingen van de wijsheid uit de Heer zijn; en waar het goede van de liefde is, daar zetelt tegelijkertijd de wijsheid; maar waar de ware dingen zijn, daar zetelt niet meer van wijsheid, dan voor zoveel er tegelijk het goede van de liefde is. Dit is de oorzaak dat het Woord in het hemels Rijk anders geschreven is dan het Woord in het geestelijk Rijk; want in het Woord van het hemels Rijk zijn de goede dingen van de liefde uitgedrukt en de tekens zijn de aandoeningen; maar in het geestelijk Rijk zijn de ware dingen van de wijsheid uitgedrukt en de tekens zijn het inzicht en begrip ervan.

    75. Uit deze dingen kan men besluiten welk een wijsheid ligt verborgen in het Woord dat in de wereld is. Hierin immers schuilt alle wijsheid van de engelen, die onuitsprekelijk is. Het is immers de samenhouder ervan; en in die wijsheid komt na de dood de mens die uit de Heer door het Woord een engel wordt.

    top

  • De Kerk bestaat vanuit het Woord en is zodanig zoals zij verstaan wordt en begrip heeft van het Woord.

    76. Er is geen twijfel dat de Kerk is vanuit het Woord, want het Woord is het Goddelijk Ware zelf, zie artikel 1 tot 4. Vanuit het Woord is de Leer van de Kerk, artikel 50 tot 61; en door het Woord is er verbinding met de Heer, artikel 62 tot 69. Maar dat het verstand of begrip van het Woord de Kerk maakt, kan in twijfel worden getrokken, aangezien er mensen zijn die geloven dat zij van de Kerk zijn omdat zij het Woord hebben en dat lezen ofwel van een prediker horen, en iets vanuit de zin van de letter ervan weten. Maar hoe deze zaken in het Woord moeten worden verstaan, weten zij niet en sommigen achten het niet eens van zoveel belang. Daarom zal het hier worden bevestigd, dat niet het Woord de Kerk maakt, maar het verstand of begrip ervan; en dat de Kerk zodanig is zoals het verstand of het inzicht van het Woord is bij hen die in de Kerk zijn. Dit wordt bevestigd vanuit deze dingen.

    77. Het Woord is het Woord volgens het begrip ervan bij de mens, dat wil zeggen, zoals het wordt verstaan. Indien het niet wordt verstaan, wordt het Woord weliswaar Woord genoemd, maar dan is het niet bij de mens. Het Woord is de waarheid volgens het begrip ervan, want het Woord kan niet de waarheid zijn, het kan immers vervalst worden. Het Woord is geest en leven volgens het begrip ervan, want de letter zonder het verstand ervan is dood. Aangezien de mens de waarheid en het leven heeft volgens het verstand van het Woord, heeft hij eveneens geloof en liefde volgens dit, want de waarheid is van het geloof en de liefde is van het leven. Omdat nu door het geloof en de liefde, en volgens die beide, de Kerk is, zo volgt dat door het verstand van het Woord, en volgens dit, de Kerk een Kerk is, een edele Kerk indien zij in echte ware dingen is en een onedele als zij niet in echte ware dingen is, en een vernietigde, als zij in vervalste dingen is.

    78. Bovendien is de Heer aanwezig bij de mens en met hem verbonden door het Woord, aangezien de Heer het Woord is en als het ware hierin spreekt met de mens; voorts omdat de Heer is het Goddelijk Ware zelf en eveneens is het Woord dat. Hieruit blijkt dat de Heer bij de mens aanwezig is en tevens met hem verbonden, volgens het begrip van het Woord, want volgens dat heeft de mens de waarheid en vandaar het geloof, voorts ook de liefde en daarvandaan het leven. Maar de Heer is aanwezig bij de mens door het lezen van het Woord, maar met hem verbonden door het verstand van het ware vanuit het Woord en volgens dit; en voor zoveel als de Heer met de mens is verbonden, voor evenzoveel is in de mens de Kerk. De Kerk is in de mens; de Kerk die buiten hem is, is de Kerk bij meerderen in wie de Kerk is; dit wordt verstaan onder de woorden van de Heer tot de Farizeeën die vroegen wanneer het Koninkrijk van God zou komen. ‘Het Koninkrijk Gods, binnen in u is het’, (Lucas 17:21); onder het Koninkrijk Gods wordt daar de Heer verstaan en uit Hem de Kerk.

    79. In vele plaatsen bij de Profeten wordt gehandeld over het verstand van het Woord, waar gehandeld wordt over de Kerk en geleerd dat niet elders de Kerk is dan waar het Woord juist wordt verstaan en dat de Kerk zodanig is als het verstand van het Woord bij hen die in haar zijn. In vele plaatsen bij de Profeten wordt ook beschreven de Kerk bij de Israëlitische en Joodse Kerk, namelijk dat die geheel en al verwoest is en tot ‘geen-Kerk’ is geworden door het feit, dat zij de zin of het verstand van het Woord hebben vervalst, want er is niets anders dat de Kerk vernietigt. Het verstand van het Woord, zowel het ware als het valse, wordt beschreven bij de Profeten met Efraïm, vooral bij Hosea, want met Efraïm in het Woord wordt aangeduid het verstand van het Woord in de Kerk: en omdat het verstand van het Woord de Kerk maakt, wordt daarom Efraïm genoemd: kostbare Zoon, en boreling van verrukkingen, (Jeremia 31:20); Eerstverwekte, (Jeremia 31:9); Sterkte van het hoofd van Jehovah, (Psalm 60:9; 108:9); Machtige, (Zacharia 10:7); Gevuld met de boog, (Zacharia 9:13); en de zonen van Efraïm worden genoemd Gewapenden en Boogschutters, (Psalm 78:9); met de boog wordt aangeduid de leer vanuit het Woord dat strijdt tegen de valse dingen. Daarom ook werd Efraïm verplaatst aan de rechterhand van Israël, en gezegend: voorts in de plaats van Ruben aanvaard, (Genesis 48:5,11 e.v.). Daarom werd Efraïm tezamen met zijn broeder Menasse, door Mozes in de zegening van de zonen van Israël onder de naam van hun vader Jozef boven de anderen verhoogd, (Deuteronomium 33:13 tot 17). Hoedanig echter de Kerk is, wanneer het verstand van het Woord verloren is gegaan, wordt met Efraïm ook bij de Profeten beschreven, vooral bij Hosea; zoals blijkt uit deze dingen: ‘Israël en Efraïm zullen vallen. Efraïm tot verlatenheid zal hij zijn. Efraïm verdrukt en geschokt in het gericht. Ik zal Efraïm zoals een leeuw zijn; Ik zal roven en heengaan, Ik zal wegvoeren en geen uitreddende’, (Hosea 5:5,9,11,12,13,14). ‘Wat zal Ik u doen, Efraïm, omdat uw heiligheid, zoals een wolk van het ochtendrood en zoals de dauw van de morgen vallende, is heengegaan’, (Hosea 6:4). ‘Niet zullen zij wonen in het land van Jehovah, wederkeren zal Efraïm naar Egypte, en in Assyrië het onreine eten’, (Hosea 9:3). Het land van Jehova is de Kerk; Egypte is het wetenschappelijke van de natuurlijke mens; Assyrië is de redenering daaruit, en vanuit deze dingen wordt het Woord ten aanzien van het verstand ervan vervalst; daarom wordt gezegd dat Efraïm tot Egypte zal wederkeren en in Assyrië het onreine eten. ‘Efraïm weidende wind, en hij achtervolgt de oostenwind; de gehele dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; een verbond met Assyrië sluit hij, en olie wordt naar Egypte afgevoerd’, (Hosea 12:2). Wind weiden, de oostenwind achtervolgen, en vermenigvuldigen de leugen en de verwoesting, is de ware dingen vervalsen en zo de Kerk verwoesten. Iets eenders wordt ook aangeduid met de hoererij van Efraïm; want de hoererij betekent de vervalsing van het verstand van het Woord, dat wil zeggen, van het echte ware ervan; in deze plaatsen: ‘Ik heb Efraïm gekend, dat hij alleszins heeft gehoereerd en bezoedeld heeft Israël’, (Hosea 5:3). ‘In het huis Israëls zag Ik een schandelijke zaak, daar heeft Efraïm gehoereerd en is Israël bezoedeld’, (Hosea 6:10). Israël is de Kerk zelf en Efraïm is het verstand van het Woord, waarvanuit en volgens welke de Kerk is; daarom wordt gezegd: Efraïm heeft gehoereerd en Israël is bezoedeld. Aangezien de Kerk bij de Joden door vervalsingen van het Woord volledig was vernietigd, wordt daarom van Efraïm gezegd: ‘Geven zal Ik u, o Efraïm, overleveren zal Ik u, o Israël, zoals Adamah, en stellen zal Ik u zoals Zeboïm’, (Hosea 11:8). Omdat nu bij de Profeet Hosea, van het eerste hoofdstuk tot het laatste daar, wordt gehandeld over de vervalsing van het Woord, en over de vernietiging van de Kerk daardoor, en omdat met de hoererij wordt aangeduid de vervalsing van het ware daar, werd daarom die Profeet bevolen, dat hij die staat van de Kerk daarmee zou uitbeelden dat hij zich een hoer tot vrouw zou nemen en uit haar zonen verwekken, (Hosea hoofdstuk 1), en opnieuw dat hij een overspelige vrouw zou nemen, (Hosea hoofdstuk 3). Deze dingen zijn aangevoerd, opdat vanuit het Woord wordt geweten en bevestigd dat de Kerk zodanig is hoedanig het verstand van het Woord in haar is, voortreffelijk en kostbaar, indien het verstand ervan vanuit echte ware dingen vanuit het Woord is, en verwoest, ja zelfs schandelijk, indien vanuit vervalste dingen. Ter bevestiging, dat met Efraïm het verstand van het Woord wordt aangeduid en in tegengestelde zin hetzelfde maar dan vervalst, en dat daarvandaan de vernietiging van de Kerk is, kunnen de overige plaatsen worden geraadpleegd, waarin over Efraïm wordt gehandeld zoals in: (Hosea 4:17,18; 7:1,11; 8:9,11;9:11,12,13,16; 10:11; 11:3; 12:1,9,15; 13:1,12; Jesaja 17:3; 28:1; Jeremia 4:15; 31:6,18; 50:19; Ezechiël 37:16; 48:5; Obadja vers 9; Zacharia 9:10).

    top

  • In alle afzonderlijke dingen van het Woord is het huwelijk van de Heer en de Kerk, en vandaar het huwelijk van het goede en het ware.

    80. Dat in de afzonderlijke dingen van het Woord het huwelijk is van de Heer en de Kerk, en vandaar het huwelijk van het goede en het ware, is tot nu toe niet gezien en kon ook niet worden gezien, omdat de geestelijke zin van het Woord niet eerder is ontdekt, en het kan niet worden gezien dan alleen door die zin. Er zijn immers twee zinnen in het Woord die schuilen in de zin van de letter ervan, de geestelijke en de hemelse zin; de geestelijke zin hebben de dingen die in het Woord zijn die betrekking hebben op de Kerk; en in de hemelse zin die dingen die het meest betrekking hebben op de Heer. Voorst hebben zij in de geestelijke zin betrekking op het Goddelijk Ware en in de hemelse zin op het Goddelijk Goede; vandaar is in de zin van de letter van het Woord dat huwelijk. Maar dit verschijnt niet aan iemand, tenzij aan hem die vanuit de geestelijke en de hemelse zin van het Woord de betekenissen van de woorden en de namen weet, want van sommige woorden en namen wordt gesproken met betrekking tot het goede, en van andere met betrekking tot het ware en weer andere sluiten beide in. Daarom kon zonder die kennis dat huwelijk in de afzonderlijke dingen van het Woord niet worden gezien. Dit is de oorzaak dat deze verborgenheid niet eerder ontdekt is geworden.

    81.Aangezien er een zodanig huwelijk in de afzonderlijke dingen van het Woord is, zijn er daarom vele malen in het Woord twee uitdrukkingen, die verschijnen als herhalingen van één en dezelfde zaak, maar dit zijn geen herhalingen, maar het ene slaat op het goede en het andere op het ware, en beide tezamen genomen maakt de verbinding ervan, en zo dus één enkele zaak; daarvandaan ook is de Goddelijkheid van het Woord en de Heiligheid ervan; want in elk Goddelijk Werk is het Goede verbonden met het Ware, en het Ware verbonden met het Goede.

    82. Gezegd wordt dat in de afzonderlijke dingen van het Woord het huwelijk van de Heer en de Kerk is, en vandaar het huwelijk van het goede en het ware, omdat waar het huwelijk van de Heer en de Kerk is, daar ook het huwelijk van het goede en het ware is; dit volgt immers daaruit. Want wanneer de Kerk of de mens van de Kerk in de ware dingen is, dan vloeit de Heer in diens ware dingen met het goede in en maakt ze levend; of wat hetzelfde is, wanneer de Kerk of de mens van de Kerk door de ware dingen in het inzicht is, dan vloeit de Heer door het goede van de liefde en de naastenliefde in diens inzicht en zo giet Hij hem het leven in.

    83. Er zijn twee vermogens bij ieder mens, die worden genoemd: het verstand en de wil. Het verstand is de ontvanger van het ware en vandaar van de wijsheid en de wil is de ontvanger van het goede en vandaar van de liefde. Deze zullen één maken opdat de mens een mens van de Kerk zal zijn; en zij maken één, als de mens het verstand formeert vanuit de echte ware dingen. Dit geschiedt naar de schijn zoals uit hem, en als zijn wil wordt vervuld met het goede van de liefde, wat geschiedt uit de Heer; daarvandaan heeft de mens het leven van het ware en het leven van het goede. Het leven van het ware in het verstand vanuit de wil en het leven van het goede in de wil door het verstand. Dit is het huwelijk van het goede en het ware bij de mens en ook het huwelijk van de Heer en de Kerk bij hem. Maar over deze wederkerige verbinding, die hier het huwelijk wordt genoemd, zal men zien in ‘de Wijsheid van de Engelen ten aanzien van de Goddelijke Voorzienigheid, ten aanzien van de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid en ten aanzien van het Leven’.

    84. Dat er in het Woord twee uitdrukkingen voorkomen, die verschijnen als herhalingen van één en dezelfde zaak, kan door de lezers die daarop letten, worden gezien, zoals: broeder en genoot; arme en behoeftige; woestheid en eenzaamheid; ledigheid en ijdelheid; vijand en onvriend; zonde en ongerechtigheid; toorn en ontsteking; natie en volk; vreugde en blijdschap; rouw en wening; gerechtigheid en gericht, enzovoort. Deze woorden verschijnen als synoniemen, maar zijn het toch niet, want van: broeder, arme, woestheid, ledigheid, zonde, toorn, natie, vreugde, rouw en gerechtigheid wordt gesproken met betrekking tot het goede en in de tegengestelde zin tot het boze; maar van : genoot, behoeftige, eenzaamheid, ijdelheid, onvriend, ongerechtigheid, ontsteking, volk, blijdschap, wening en gericht wordt gesproken met betrekking tot het ware en in tegengestelde zin tot het valse. Toch schijnt het de lezer die deze verborgenheid niet kent, toe dat arme en behoeftige, woestheid en eenzaamheid, ledigheid en ijdelheid, vijand en onvriend, één en dezelfde zaak zijn; eender zonde en ongerechtigheid, toorn en ontsteking, natie en volk vreugde en blijdschap, rouw en wening en gerechtigheid en gericht. Toch zijn zij niet één zaak, maar één zaak worden ze door verbinding. In het Woord worden ook verscheidene dingen verbonden, zoals vuur en vlam, goud en zilver, brons en ijzer, hout en steen, brood en water, brood en wijn, purper en fijn lijnwaad, enzovoort. Dit is omdat vuur, goud, brons, hout, brood en purper het goede betekenen, en vlam, zilver, ijzer, steen, water, wijn en fijn lijnwaad, het ware betekenen. Eender dat gezegd wordt dat zij God zullen liefhebben vanuit het ganse hart en vanuit de ganse ziel, eveneens dat God zal scheppen in de mens een nieuw hart en een nieuwe geest; van het hart wordt immers gesproken met betrekking tot het goede van de liefde, van de ziel met betrekking tot het ware vanuit het goede. Er zijn ook woorden, die omdat zij aan het ene alswel aan het andere, zowel aan het goede als aan het ware deel hebben, op zichzelf, zonder toegevoegde andere woorden, worden gezegd, maar deze en verscheidene andere bestaan niet dan alleen voor de engelen, en voor hen, terwijl zij in de natuurlijke zin zijn, ook in de geestelijke zin zijn.

    85. Dat zulke dubbele uitdrukkingen in het Woord zijn, die verschijnen als herhalingen van een en dezelfde zaak, zou te ver voeren om die vanuit het Woord te tonen, want het zou hele bladzijden vullen; maar om alle twijfel weg te nemen, zou ik plaatsen willen aanvoeren, waar ‘gericht en gerechtigheid’ tezamen worden genoemd, verder ook waar ‘natie en volk, en ook waar ‘vreugde en blijdschap’ worden gezegd. De plaatsen waar gericht en tegelijk gerechtigheid worden genoemd zijn deze: ‘De stad was vol van gericht, de gerechtigheid overnachtte’, (Jesaja 1:21). ‘Zion zal in gerechtigheid verlost worden en haat terugleiden in gericht’, (Jesaja 1:27). ‘Verhoogd zal worden Jehovah Zebaoth in gericht en God de Heilige zal geheiligd worden in gerechtigheid’, (Jesaja 5:16). ‘Zitten zal Hij op de troon Davids en op Zijn Koninkrijk, om dat te bevestigen in gericht en in gerechtigheid, (Jesaja 9:6). ‘Verhoogd zal worden Jehovah, omdat Hij bewoont het hoge, en vervuld heeft het land [Zion] met gericht en gerechtigheid’, (Jesaja 33:5). ‘Gezegd heeft Jehovah: Bewaart het gericht en doet gerechtigheid, omdat nabij is Mijn heil, opdat Mijn gerechtigheid onthuld zal worden’, (Jesaja 56:1). ‘Alsof een natie die gerechtigheid heeft gedaan en het gericht van haar God niet heeft verlaten: zij vragen gerichten der gerechtigheid’, (Jesaja 58:2). ‘Zweer bij de levende Jehovah in gericht en gerechtigheid’, (Jeremia 6:2). ‘Over dit beroeme zich die zich beroemt, dat Jehovah doet gericht en gerechtigheid op aarde’, (Jeremia 9:24). ‘Doet gericht en gerechtigheid. Wee hem die zijn huis bouwt zonder gerechtigheid en zijn opperzalen zonder gericht. Heeft niet uw vader gedaan gericht en gerechtigheid en toen was het goed met hem’, (Jeremia 22:3,13,15). ‘Opwekken zal Ik aan David een gerechte Spruit, Die regeren zal als Koning en doet gericht en gerechtigheid op aarde’, (Jeremia 23:5; 33:15). ‘Indien een man was geweest gerecht, die gedaan had gericht en gerechtigheid’, (Ezechiël 18:5). ‘Indien een goddeloze omgekeerd zal zijn geweest, en gedaan zal hebben gericht en gerechtigheid, niet zal geschieden melding tegen hem; gericht en gerechtigheid heeft hij gedaan, door te leven zal hij leven’, (Ezechiël 33:14.16.19). ‘Ondertrouwen zal Ik Mij aan u tot in het eeuwige in gerechtigheid en in gericht, en in barmhartigheid en in ontfermingen’, (Hosea 2:18). ‘Moge vloeien zoals water het gericht, en de gerechtigheid zoals een sterke bergstroom’, (Amos 5:24) ‘Verkeerd hebt gij het gericht in gal, en de macht van de gerechtigheid in alsem’, (Amos 6:12). ‘Jehovah twistte mijn twist, en de deed gericht aan mij, en leide mij uit tot het licht, en ik moge zien zijn gerechtigheid’, (Micha 7:9). ‘Jehovah, Uw gerechtigheid zoals de bergen van God, Uw gerichten een grote afgrond’, (Psalm 36:7). ‘Jehovah zal u uitleiden zoals het licht uw gerechtigheid en het gericht zoals de middag’, (Psalm 37:6). ‘Jehovah zal richten Zijn volk in gerechtigheid, en Zijn ellendigen in gericht’, (Psalm 72:2). ‘Gerechtigheid en gericht, de schraag van Uw troon’, (Psalm 89:15). ‘Wanneer ik zal geleerd hebben de gerichten van Uw gerechtigheid. Zevenmaal in de dag loof ik u over de gerichten van Uw gerechtigheid’, (Psalm 119:7,164). ‘God, de gerechtigheid van Jehovah doet hij, en Zijn gerichten met Israël’, (Deuteronomium 33:21). ‘De Geest der waarheid zal de wereld overtuigen van gerechtigheid en van gericht’, (Johannes 16:8,10,11; en elders). Dat gericht en gerechtigheid zo vaak worden vermeld, is omdat gericht wordt gezegd over de ware dingen en gerechtigheid over de goede dingen, en daarom wordt onder gericht en gerechtigheid daar ook verstaan, doen vanuit het ware en vanuit het goede. Dat gericht wordt gezegd over het ware en gerechtigheid over het goede, is omdat de regering van de Heer in het geestelijk rijk wordt genoemd gericht, en de regering van de Heer in het hemels rijk wordt genoemd gerechtigheid, waarover men kan zien in het werk ‘Hemel en Hel’, hoofdstuk 214,215. Omdat gericht wordt gezegd ten aanzien van het ware wordt daarom in sommige plaatsen gezegd ‘Waarheid en Gerechtigheid’, zoals in: (Jesaja 11:5; Psalm 85:12); en elders.

    86. Dat er herhalingen voorkomen die lijken te handelen over hetzelfde, is vanwege het huwelijk van het goede en het ware in het Woord, dit kan duidelijker worden gezien vanuit plaatsen waar gezegd wordt Natiën en Volken, zoals in deze plaatsen: ‘Wee de zondige natie, het volk zwaar van ongerechtigheid’, (Jesaja 1:4). ‘Volken wandelende in de duisternis hebben een groot licht gezien, Gij hebt de natie vermenigvuldigd’, (Jesaja 9:1,2). ‘Aschur, de roede van Mijn toorn, tegen de huichelachtige natie zal Ik hen zenden, tegen het volk van Mijn ontsteking zal Ik hem bevelen’, (Jesaja 10:5,6). ‘Het zal geschieden in die dag, de wortel van Isaï, staande tot een banier van de volken, zullen de natiën zoeken’, (Jesaja 11:10). ‘Jehovah slaande de volken met een ongeneeslijke plaag, overheersende met toorn de natiën’, (Jesaja 14:6). ‘In die dag zal aangevoerd worden als geschenk aan Jehovah Zebaoth een volk verstrooid en uitgeplunderd, en een natie uitgemeten en vertreden’, (Jesaja 18:7). ‘Zij zullen u eren, een stoer volk, een stad van machtige natiën, zij zullen u vrezen’, (Jesaja 25:3). ‘Jehovah zal vernietigen de sluier over alle natiën en het deksel over alle volken’, (Jesaja 25:7). ‘Nadert, gij natiën en gij volken, luistert’, (Jesaja 34:1). ‘Ik heb u geroepen tot een verbond voor het volk, tot een licht van de natiën’ (Jesaja 42:6). ‘Laat alle natiën bijeenvergaderd worden en de volken samenkomen’, (Jesaja 43:9). ‘Zie, opheffen zal Ik jegens de natiën Mijn hand en jegens de volken Mijn banier’, (Jesaja 49:22). ‘Zie, tot getuige van de volken heb Ik Hem gegeven, tot Vorst en Wetgever der natiën’, (Jesaja 40:4). ‘Zie, een volk komende vanuit het land van het noorden, een grote natie van de zijden van het land’, (Jeremia 6:22). ‘Niet langer zal Ik u doen horen de schimp van de natiën, en de smaad van de volken zult gij niet langer dragen’, (Ezechiël 36:15). ‘Alle volken en natiën zullen Hem eren’, (Daniël 7:14). ‘Dat geen spotternij over hen maken de natiën, en zeiden tot de volken: Waar is de God van hen’, (Joël 2:17). ‘De overblijfselen van Mijn volk zullen hen uitplunderen, en de overigen van Mijn natie zullen hen erven’, (Zefanja 2:9). ‘Komen zullen vele volken en talrijke natiën om te zoeken Jehovah Zebaoth in Hierosolyma’, (Zacharia 8:22). ‘Gezien hebben mijn ogen Uw zaligheid, die Gij hebt bereid vóór het aangezicht van alle volken, een schijnsel tot onthulling van de natiën’, (Lucas 2:30,31,32). ‘Verlost hebt Gij ons met Uw bloed uit alle volk en natie’, (Apocalyps 5:9). ‘Gij moet wederom profeteren over volken en natiën’, (Apocalyps 10:2). ’Gij hebt Mij gesteld tot een hoofd van de natiën, een volk dat Ik niet gekend heb, zij zullen Mij dienen’, (Psalm 18:44). ‘Jehovah heeft verijdeld de raad van de natiën, omgekeerd de denkingen van de volken’, (Psalm 33:10). ‘Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de natiën, tot een hoofdschudding onder de volken’, (Psalm 44:15). ‘Jehovah zal onderwerpen de volken onder ons en de natiën onder onze voeten. Jehovah heeft geregeerd over de natiën; de gewilligen van de volken, zijn vergaderd’, (Psalm 47:4,9,10). ‘Belijden zullen U de volken, zich verblijden en jubelen zullen de natiën; deswege omdat Gij zult richten de volken met rechtheid, en de natiën in het land zult Gij leiden’, (Psalm 47:3,4,5). ‘Gedenk mijner, Jehovah, in het welbehagen tot Uw volk, opdat ik mij verblijde in de vreugde van Uw natiën’, (Psalm 106:4,5; en elders). Dat natiën en tegelijk volken wordt gezegd, is omdat onder natiën worden verstaan zij die in het goede zijn en in de tegengestelde zin zij die in het boze zijn, en onder volken zij die in de ware dingen zijn, en in de tegengestelde zin zij die in de valse dingen zijn: en daarom worden zij die vanuit het Geestelijk Rijk van de Heer zijn, volken genoemd, en zij die vanuit het Hemels Rijk van de Heer zijn, worden natiën genoemd. Want in het Geestelijk Rijk zijn allen in de ware dingen, en daaruit in de wijsheid; in het Hemels Rijk echter zijn allen in het goede en daaruit in de liefde.

    87. Iets eenders is het geval met de overige uitdrukkingen, zoals dat waar gezegd wordt ‘vreugde’, ook gezegd wordt ‘blijdschap’, zoals in deze plaatsen: ‘Zie, vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen, wegvlieden zullen droefenis en zuchting’, (Jesaja 35:10; 51:11). ‘Afgesneden is van het huis van onze God blijdschap en vreugde’, (Joël 1:16). ‘Afgeschaft zal worden de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap’, (Jeremia 7:34; 25:10). ‘Het vasten van de tiende zal zijn voor het huis van Jehudah tot vreugde en blijdschap, (Zacharia 8:19). ‘Opdat wij ons verheugen al onze dagen, maak ons verblijd’, (Psalm 90:14,15). ‘Verblijd u in Hierosolyma, verheugt u in haar’, (Jesaja 66:10). ‘Verheug en verblijd u, gij dochter van Edom’, (Klaagliederen 4:21). ‘Verblijd zullen worden de hemelen en verheugen zal zich de aarde’, (Psalm 96:11). ‘Dat zij mij horen doen vreugde en blijdschap’, (Psalm 51:10). ‘Vreugde en blijdschap zullen gevonden worden in Zion, belijdenis en stem van het gezang’, (Jesaja 51:3). ‘Er zal zijn blijdschap en velen zullen over Zijn geboorte zich verheugen’, (Lucas 1:14). ‘Ophouden zal Ik doen de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid’, (Jeremia 7:34; 16:9; 25:10). ‘Nog zal gehoord worden in deze plaats de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap, en de stem van de bruidegom en de stem van de bruid’, (Jeremia 33:10,11; en elders). Dat zowel het ene en het andere, zowel vreugde als blijdschap wordt gezegd, is omdat de vreugde is van het goede en de blijdschap is van het ware, ofwel de vreugde is van de liefde en de blijdschap is van de wijsheid; de vreugde immers is van het hart en de blijdschap is van de ziel; ofwel de vreugde is van de wil en de blijdschap van het verstand. Dat het huwelijk van de Heer en de Kerk ook in deze dingen is, blijkt hieruit, dat gezegd wordt ‘Stem van de vreugde en stem van de blijdschap’, (Jeremia 7:34; 16:9; 25:10; 33:11), en de Heer is de Bruidegom en de Kerk is de Bruid; dat de Heer de Bruidegom is, zie: (Mattheüs 9:15; Marcus 2:19,20; Lucas 5:35); en dat de Kerk de Bruid is, (Apocalyps 21:2,9; 22:17); en daarom zegt Johannes de Doper van Jezus: ‘Die de Bruid heeft, is de Bruidegom’, (Johannes 2:29).

    88. Vanwege het huwelijk van de Heer met de Kerk, of wat hetzelfde is, vanwege het huwelijk van het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware, in de afzonderlijke dingen van het Woord, wordt op zeer veel plaatsen gezegd ‘Jehovah en God’, en ook ‘Jehovah en de Heilige Israëls’, alsof het er twee waren, terwijl zij toch één zijn. Onder Jehovah wordt immers verstaan de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede, en onder God de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware. Dat Jehovah en God, voorts Jehovah en de Heilige Israëls, wordt gezegd op zeer veel plaatsen in het Woord, en evenwel wordt verstaan Eén, namelijk de Heer, zie men in ‘de Leer over de Heer’, artikel 34 tot 38, en 46.

    89. Aangezien in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord het huwelijk is van de Heer en de Kerk, kan het vaststaan, dat alle en de afzonderlijke dingen van het Woord over de Heer handelen, zoals in ‘de Leer over de Heer’, artikel 1 tot 7. waarmee met de aantoning ervan werd begonnen. De Kerk, waarover ook wordt gehandeld, is eveneens de Heer, want de Heer leert, dat de mens van de Kerk is in Hem, en Hij in die mens, (Johannes 6:56; 14:20,21; 15:5,7).

    90. Omdat over de Goddelijkheid en de Heiligheid van het Woord hier wordt gehandeld, is het geoorloofd iets gedenkwaardigs toe te voegen aan de dingen die tot dusver zijn gezegd. Eens werd mij vanuit de hemel een klein papier gezonden, beschreven met Hebreeuwse letters, maar geschreven zoals bij de Ouden, bij wie die letters, die heden ten dage voor een zeker deel rechte lijnen hebben, ingebogen waren met omhoog gebogen hoorntjes. De engelen die toen bij mij waren, zeiden dat zij volledige zinnen vanuit de letters zelf wisten, en dat ze die voornamelijk wisten vanuit de krommingen van de lijnen en van de kruintjes van de letters. Zij ontvouwden wat ze afzonderlijk en wat ze samenverbonden betekenden, en zeiden dat de H, die is toegevoegd aan de namen van Abram en Sarai, betekende het oneindige en het eeuwige, zij ontvouwden ook voor mij de zin van het Woord in Psalm 32:2, alleen vanuit de letter, of lettergrepen, namelijk dat die zin van die letters kort samengevat, was: Dat de Heer ook barmhartig is voor hen die boos doen. Zij lichtten mij in, dat het schrift in de derde hemel bestond uit ingebogen letters en op verschillende wijze ingekromd, waarvan elk een zin had. De klinkers daar waren voor de klank die overeenstemt met de aandoening en dat ze in die hemel niet de klinkers i en e konden uitspreken, maar daarvoor in de plaats y of eu, en dat de klinkers a, o en u bij hen in gebruik waren, omdat die een voller klank geven. Zij zeiden verder ook dat zij sommige medeklinkers niet scherp uitdrukken, maar zacht, en dat het daarvandaan is, dat sommige Hebreeuwse letters van binnen puntjes hebben, ten teken dat zij zacht moeten worden uitgesproken. Verder zeiden ze dat de scherpte in de letters in gebruik was in de geestelijke hemel, de oorzaak hiervan is dat zij daar in de ware dingen zijn, en het ware laat het scherpe toe, niet echter het goede, waarin de engelen van het Hemels Rijk of van de derde hemel zijn. Zij zeiden ook, dat zij het Woord bij hen geschreven hadden in ingebogen letters met aanduidende hoorntjes en haaltjes. Hieruit blijkt, wat deze dingen bij de Heer betekenen: ‘Niet een jota en een hoorntje zal voorbijgaan van de Wet, totdat alle dingen geschieden’, (Mattheüs 5:18). Voorts: ‘Het is lichter dat hemel en aarde voorbijgaan, dan dat van de Wet één haaltje valle’, (Lucas 16:17).

    top

  • Ketterijen kunnen vanuit de letterlijke zin van het Woord worden aangenomen, maar om deze te bevestigen is verderfelijk.

91. Hierboven is getoond dat het Woord niet kan worden verstaan zonder Leer en dat de Leer is zoals een lamp, opdat de echte ware dingen worden gezien. Dit is de oorzaak dat het Woord door middel van louter overeenstemmingen is samengeschreven. Vandaar is het dat tal van dingen daar schijnbaarheden van het ware zijn, en niet naakte ware dingen. Tal van zaken zijn geschreven naar het bevattingsvermogen van de natuurlijke, ja zelfs van de zinlijke mens; maar dan toch zo, dat de eenvoudigen het Woord eenvoudig kunnen verstaan, de verstandigen verstandig en de wijzen wijs. Omdat het Woord nu zodanig is, kunnen de schijnbaarheden van het ware, die beklede ware dingen zijn, voor naakte dingen worden opgevat en net als deze worden bevestigd en dan worden dit valse dingen. Maar dit geschiedt door hen die zich boven de anderen uit voor wijs houden, terwijl zij toch niet wijs zijn; want wijs zijn is zien of iets waar is vóórdat het bevestigd wordt, niet echter bevestigen al wat men maar belieft. Dit doen zij, die over vernuft van bevestigen beschikken en in de trots van het eigen inzicht zijn; het andere echter, namelijk het zien of iets waar is, doen zij die de ware dingen liefhebben en erdoor worden aangedaan, omdat het ware dingen zijn, en zij maken ze tot nut in hun leven. Dezen immers worden verlicht door de Heer en zien de ware dingen vanuit het licht ervan; de eerstgenoemden echter worden verlicht uit henzelf en zien de valse dingen ook vanuit het licht ervan.

92. Dat de schijnbaarheden van het ware, die beklede ware dingen zijn, voor naakte ware dingen vanuit het Woord kunnen worden opgevat, en dat ze, wanneer ze worden bevestigd, valse dingen worden, kan vaststaan uit de vele ketterijen die er in het Christendom zijn geweest en nog zijn. De ketterijen zelf verdoemen de mensen niet, maar wel het boze leven, want de bevestigingen van de valsheden die in de ketterij zijn, vanuit het Woord, en door redeneringen vanuit de natuurlijke mens, die verdoemen. Eenieder immers wordt geboren in de godsdienst van zijn ouders; van kindsbeen af wordt hij ingewijd daarin en daarna behoudt hij die en kan zichzelf ook niet vanuit de valse dingen ervan wegleiden vanwege de activiteiten in de wereld. Maar een boos leven en valse dingen bevestigen tot aan de vernietiging van het echte ware toe, dit verdoemt; want wie blijft in zijn godsdienst en gelooft in God, en, binnen het Christendom, gelooft in de Heer, en het Woord heilig houdt en volgens de geboden van de Decaloog vanuit godsdienst leeft, deze mens zweert niet bij valse dingen. Daarom kan hij, wanneer hij ware dingen hoort en die op zijn eigen wijze doorvat, deze omhelzen en zo uit de valse dingen worden weggeleid, niet echter hij die de valse dingen van zijn godsdienst had bevestigd, want het bevestigde valse blijft aan en kan niet worden uitgeroeid; het is immers een valse na de bevestiging, alsof iemand daarbij gezworen heeft, vooral als het samenhangt met de liefde van het eigen ik en vandaar met de trots van de wijsheid.

93. Ik heb gesproken met sommigen in de geestelijke wereld die vele eeuwen geleden hebben geleefd en zich hebben bevestigd in de valse dingen van hun godsdienst, en ik heb bevonden dat zij in diezelfde valsheden nog steeds standvastig gebleven zijn. Ik heb gesproken met sommigen daar, die vanuit dezelfde godsdienst waren geweest, en zoals zij hadden gedacht, maar de valse dingen ervan niet hadden bevestigd bij zichzelf, en ik heb bevonden dat zij, toen zij waren onderricht door de engelen, de valse dingen hebben verworpen en zich van de ware dingen hebben doordrenkt; en dat dezen gezaligd zijn en de eerstgenoemden niet. Ieder mens wordt na de dood onderricht door de engelen en zij nemen diegenen op die de ware dingen zien en vanuit de ware dingen de valse dingen, want het wordt eenieder gegeven de ware dingen geestelijk te zien na de dood; de ware dingen zien zij die zich niet hebben bevestigd; maar zij die zich wel hebben bevestigd, willen de ware dingen niet zien en als zij ze zien, keren zij zich om en dan ofwel lachen zij erom, ofwel vervalsen zij die.

94. Maar dit zal worden toegelicht met een voorbeeld: op vele plaatsen in het Woord wordt aan de Heer toegeschreven: toorn, ontsteking, wraak, en dat Hij straft, in de hel werpt, verzoekt, en tal van eendere dingen meer. Wie dit eenvoudigweg gelooft, en daarom God vreest, en zich daarvoor wacht om tegen Hem te zondigen, die wordt vanwege dat eenvoudige geloof niet verdoemd; maar hij die bij zich die dingen bevestigt tot daaraan toe, dat hij gelooft dat toorn, ontsteking, wraak, en zo zulke dingen die van het boze zijn, bij de Heer zijn, en dat Hij vanuit toorn, ontsteking en wraak de mens straft en in de hel werpt, deze wordt verdoemd, omdat hij het echte ware heeft vernietigd. Dit is, dat de Heer is de Liefde Zelf, de Barmhartigheid Zelf, en het Goede Zelf; en dat Hij Die dit is, niet kan toornen, ontsteken en zich wreken. Dat die dingen aan de Heer worden toegeschreven is vanuit de schijn; zo zijn er vele andere dingen.

95. Verscheidene dingen in de letterlijke zin, zijn schijnbare ware dingen, waarin de echte ware dingen schuilen, en het is niet verderfelijk volgens zulke ware dingen te denken en te spreken, maar het is verderfelijk deze te bevestigen tot aan de vernietiging van het echte ware toe, wat van binnen schuilt. Dit kan worden toegelicht door een voorbeeld in de natuur, wat wordt aangevoerd omdat het natuurlijke helderder dan het geestelijke leert en overreedt. Het schijnt voor het oog, alsof de zon dagelijks rondom de aarde wordt gevoerd en eveneens eenmaal jaarlijks; vandaar wordt in het Woord gezegd dat de zon opkomt en ondergaat en dat zij maakt: morgen, middag, avond en nacht, alsmede de jaargetijden van; lente, zomer, herfst en winter, en zo dus dagen en jaren. Maar de zon staat toch echt onbeweeglijk stil, het is immers een vurige oceaan en de aarde wentelt zich dagelijks rond haar as en wordt jaarlijks rond de zon gevoerd. De mens die uit eenvoud en uit onwetendheid denkt dat de zon wordt rondgevoerd, vernietigt niet de natuurlijke waarheid, dat de aarde dagelijks om haar as draait en jaarlijks volgens de ecliptica wordt gevoerd; maar hij die de schijnbare beweging en loop van de zon bevestigt door het Woord en door redeneringen vanuit de natuurlijke mens, deze verzwakt de waarheid en vernietigt haar eveneens. Dat de zon wordt bewogen, is een schijnbaar ware; dat zij niet wordt bewogen, is een echt ware. Iedereen kan spreken volgens een schijnbaar ware en spreekt ook zo, maar zo denken vanuit bevestiging, dit stompt het redelijk verstand af en verduistert het. Eender is het gesteld met de sterren van de sterrenhemel; het is een schijnbaar ware dat ook die eenmaal per dag, evenals de zon, worden rondgevoerd, waarom er ook van de sterren wordt gezegd dat die op- en ondergaan; maar het echte ware is, dat sterren vast zijn en dat hun hemel onbeweeglijk staat; toch kan ieder volgens de schijn spreken.

96. Dat het verderfelijk is het schijnbaar ware van het Woord te bevestigen, tot aan de vernietiging toe van het echte ware dat van binnen schuilt, is omdat alle en de afzonderlijke dingen van de letterlijke zin van het Woord verbinding hebben met de hemel, en die openen, volgens de dingen die in artikel 62 tot 69 zijn gezegd. Wanneer dus de mens die zin toepast om de liefden van de wereld, die tegengesteld zijn aan de liefden van de hemel, te bevestigen, dan wordt het inwendige van het Woord vals; en daarom wordt, wanneer het uitwendige ervan, wat de letterlijke zin is en waarvan het inwendige vals is, wordt verbonden met de hemel, de hemel gesloten, want de engelen die in het inwendige van het Woord zijn, verwerpen dat. Hieruit blijkt dat het inwendig valse of het vervalste ware de verbinding met de hemel wegneemt en de hemel sluit. Dit is de oorzaak dat het bevestigen van iets dat ketters vals is, verderfelijk is.

96 b. Het Woord is zoals een tuin, die het hemels paradijs is te noemen, waarin lekkernijen en verlustigingen van elk geslacht zijn; lekkernijen vanuit vruchten en verlustigingen vanuit bloemen, in het midden waarvan de ‘bomen des levens’ zijn, waarnaast de ‘bronnen van het levende water’. Maar rondom de tuin zijn de bomen van het woud: de mens die vanuit de Leer in de Goddelijke ware dingen is, is in het midden, waar de bomen des levens zijn, en geniet daadwerkelijk de lekkernijen en verlustigingen. De mens echter die niet vanuit de Leer in de ware dingen is, maar alleen vanuit de letterlijke zin, deze is in de omtrek en ziet slechts de dingen van het woud. Maar hij die in een leer van een valse godsdienst is, en het valse ervan bij zich heeft bevestigd, is zelfs niet in het woud, maar is daar buiten, in een zanderige streek, waar ook geen gras groeit. Dat zodanig ook de staat van hen na de dood is, zal op de daarvoor bestemde plaats worden bevestigd.

97. Bovendien moet men weten, dat de zin van de letter van het Woord een wacht is voor de echte ware dingen die van binnen schuilen; die wacht bestaat hierin, dat die zin zowel hierheen als daarheen kan worden gekeerd, en ontvouwd volgens het bevattingsvermogen en daardoor toch het inwendige niet gedeerd en verkracht kan worden. Het schaadt immers niet, dat de letterlijke zin van het Woord anders door de een dan door de ander wordt verstaan; maar het schaadt, indien de Goddelijk Ware dingen die van binnen schuilen, worden verdraaid, hierdoor wordt immers het Woord geweld aangedaan. Opdat dit niet gebeurt, staat de zin van de letter op wacht, en hij waakt bij hen die in valse dingen zijn vanuit hun godsdienst en die valse dingen niet bevestigen, want dezen begaan geen geweldpleging. Deze wacht wordt aangeduid met Cherubim en eveneens met hen beschreven in het Woord. Deze wacht wordt aangeduid met de Cherubim die, nadat Adam met de echtgenote was geworpen uit de Tuin van Eden, aan de ingang ervan werden opgesteld, waarover men deze dingen leest: ‘Toen Jehovah God uitgedreven had de mens, deed Hij wonen uit het oosten van de Tuin van Eden Cherubim, en de vlam van het zwaard heen en weer wendende zich, om te bewaken de weg van de Boom des Levens’, (Genesis 3:23,24). Met de Cherubim wordt de wacht aangeduid; met de weg van de boom des levens, wordt aangeduid de ingang tot de Heer, die de mensen toevalt door het Woord; met de vlam van het zwaard heen en weer zich wendende, wordt aangeduid het Goddelijk Ware in laatsten, wat wil zeggen, zoals het Woord in de letterlijke zin, die dus verdraaid kan worden. Iets eenders wordt aangeduid met ‘de Cherubim uit goud gesteld op de twee uitersten van het verzoendeksel, wat op de Ark was in de tabernakel’, (Exodus 25:18 tot 21). Omdat dit werd aangeduid met de Cherubim, sprak daarom de Heer hiertussen met Mozes, (Exodus 25:18 tot 21; 37:9; Numeri 7:89). Dat de Heer met de mens spreekt niet dan alleen in het volle en het Woord in de zin van de letter is het Goddelijk Ware in het volle, zie hiervoor in artikel 37 tot 49; zo dus sprak de Heer met Mozes tussen Cherubim. Ook wordt niets anders aangeduid met ‘de Cherubim op de gordijnen van de tabernakel en op de voorhang daar’, (Exodus 26:31); want de gordijnen en de voorhangsels van de tabernakel beeldden de laatsten van de hemel en van de Kerk uit, en dus ook van het Woord; zie hiervoor artikel 46. Ook werd niet iets anders aangeduid met ‘de Cherubim in het midden van de tempel van Jeruzalem’, (1 Koningen 6:23 tot 28); en met ‘de Cherubim uitgesneden op de wanden en op de vleugeldeuren van de tempel, (1 Koningen 6:29,32,35). Eender met ‘de Cherubim in de nieuwe tempel, (Ezechiël 41:18,19,20), zie ook eerder artikel 47. Aangezien met de Cherubim wordt aangeduid de bewaking opdat niet de Heer, de hemel en het Goddelijk Ware, zodanig als het van binnen in het Woord is, onmiddellijk kan worden toegegaan, maar alleen middellijk door laatsten, wordt daarom over de koning van Tyrus dit gezegd: ‘Gij verzegelende de maat, vol van wijsheid en volmaakt van schoonheid, in Eden, de tuin Gods zijt gij geweest; alle kostbare steen uw deksel; gij Cherub, uitspansel van de overdekkende: verdoen zal Ik u, overdekkende Cherub, in het midden van de stenen van het vuur’, (Ezechiël 28:12,13,14,16); met Tyrus wordt aangeduid de Kerk ten aanzien van de erkentenissen van het ware en het goede, en vandaar met de koning ervan het Woord, waar en vanwaar de erkentenissen zijn. Dat het Woord hier in zijn laatste, wat de letterlijke zin is, daarmee wordt aangeduid, en met de Cherubim de bewaking, is duidelijk, want er wordt gezegd: ‘Gij verzegelende de maat, alle kostbare steen uw deksel, en gij, Cherub, uitspansel van de overdekkende’, alsmede ‘overdekkende Cherub’. Dat met kostbare stenen, die daar ook genoemd worden, de ware dingen van de letter van het Woord worden verstaan, zie men eerder in artikel 45. Aangezien met de Cherubim wordt aangeduid het laatste van het Goddelijk Ware, als bewaking, wordt daarom gezegd bij David: ‘Jehovah boog de hemelen in, en daalde neder, en reed op een Cherub’, (Psalm 18:10,11) ‘O, Herder Israëls, Die zit op de Cherubim, en straalt’, (Psalm 80:2). ‘Jehovah zetelende op de Cherubim’, (Psalm 99:1); rijden op de Cherubim, en er op zitten en er op zetelen, is op de laatste zin van het Woord. Het Goddelijk Ware in het Woord en het hoedanige ervan, wordt met Cherubim beschreven bij: (Ezechiël hoofdstuk 1,9,10). Maar omdat niemand kan weten, wat met de afzonderlijke dingen van de beschrijving van hen wordt aangeduid, tenzij hem de geestelijke zin is geopend, werd het aan mij onthuld wat in samenvatting wordt aangeduid met al de dingen die over de Cherubim worden gezegd in het eerste hoofdstuk bij Ezechiël. Dit zijn de volgende: beschreven wordt de uitwendige Goddelijke sfeer van het Woord, vers 4: die sfeer uitgebeeld als een mens, vers 5. Verbonden met de geestelijke en de hemelse dingen, vers 6. Het natuurlijke van het Woord, hoedanig dit is, vers 7. Het geestelijke en het hemelse van het Woord verbonden met het natuurlijke ervan, vers 8,9. De Goddelijke Liefde van het hemels, geestelijk en natuurlijk goede en het ware daarin, onderscheiden en tegelijk, vers 10,11. Dat zij tot het ene schouwen, vers 12. De sfeer van het Woord vanuit het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware van de Heer, waar vanuit het Woord leeft, vers 13,14. De Leer van het goede en het ware in het Woord en vanuit het Woord, vers 15 tot 21. Het Goddelijke van de Heer hierboven en hierin, vers 22,23. En hier vanuit, vers 24,25. Dat de Heer is boven de hemelen, vers 26. En dat Hijzelf heeft de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, vers 27,28. Deze samenvattingen werden ook vergeleken met het Woord in de hemel en zij waren daaraan gelijkvormig.

top

  • De Heer is in de wereld gekomen om alle dingen van het Woord te vervullen en daardoor te worden het Goddelijk Ware of het Woord, ook in laatsten.

    98. Dat de Heer in de wereld is gekomen om alle dingen van het Woord te vervullen, zie ‘de Leer over de Heer’, artikel 8 tot 11. Dat Hij daardoor geworden is het Goddelijk Ware of het Woord ook in laatsten, wordt verstaan onder deze dingen bij Johannes: ‘Het Woord is Vlees geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals van de Enigverwekte van de Vader, vol van genade en waarheid’, (Johannes 1:14). Vlees worden, is het Woord in laatsten worden. Hoedanig Hij was als het Woord in laatsten, heeft Hij de discipelen getoond toen Hij van gedaante werd veranderd, (Mattheüs 17:2 e.v.; Marcus 9:2 e.v.; Lucas 9:28 e.v.); en waar wordt gezegd, dat Mozes en Elia werden gezien in heerlijkheid; onder Mozes en Elia wordt het Woord verstaan, zie eerder artikel 48. De Heer als het Woord in laatsten, wordt ook beschreven bij Johannes in de Apocalyps, (hoofdstuk 1:13 tot 16), waar alle dingen van de beschrijving van Hemzelf de laatsten van het Goddelijk Ware of van het Woord betekenen. De Heer was vroeger weliswaar het Woord geweest, maar in eersten; want er wordt gezegd: ‘In de aanvang was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord; dit was in de aanvang bij God, (Johannes 1:1,2,3). Maar toen het Woord vlees geworden was, is de Heer het Woord ook in laatsten geworden; daarvandaan is het, dat gezegd wordt de Eerste en de Laatste, (Apocalyps 1:8,11,17; 2:8; 21:6; 22:12,13).

    99. Daardoor dat de Heer ook is geworden het Woord in laatsten, is de staat van de Kerk volslagen veranderd; alle Kerken, die er vóór Zijn Komst geweest waren, zijn uitbeeldende Kerken geweest; en deze konden het Goddelijk Ware niet zien dan alleen in de schaduw; maar na de Komst van de Heer in de wereld, is uit Hem een Kerk ingesteld, die het Goddelijk Ware ziet in het licht. Dit verschil is zodanig als tussen de avond en de morgen; de staat van de Kerk vóór Zijn Komst wordt ook avond genoemd, en de staat van de Kerk na de Komst wordt morgen genoemd. De Heer is vóór Zijn Komst weliswaar tegenwoordig geweest bij de mensen van de Kerk, maar middellijk door de hemel, maar na Zijn Komst in de wereld is Hij onmiddellijk aanwezig bij de mensen van de Kerk; want in de wereld trok Hij ook het Goddelijk Natuurlijke aan, waarin Hij bij de mensen aanwezig is. De verheerlijking van de Heer is de verheerlijking van Zijn Menselijke, wat Hij aannam in de wereld; en het Menselijke van de Heer dat verheerlijkt is, is het Goddelijk Natuurlijke.

    100. Hoe de Heer het Woord is, wordt door weinigen begrepen; zij denken immers dat de Heer weliswaar door het Woord de mens kan verlichten en leren, en toch niet daarom het Woord genoemd kan worden; maar laten zij weten, dat ieder mens zijn liefde is, en vandaar zijn goede en zijn ware; de mens is nergens anders vandaan mens, en niet iets anders bij hem is mens. Daarom dat de mens is zijn goede en zijn ware, zijn ook de engelen en de geesten mensen; want al het goede en ware dat voorgaat uit de Heer in zijn vorm is mens. De Heer echter is het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware Zelf, dus is Hij de Mens Zelf, uit Wie elk mens mens is. Dat al het Goddelijk Goede en Goddelijk Ware in zijn vorm mens is, zie men in het werk ‘Hemel en Hel’, hoofdstuk 60; en duidelijker zal het worden gezien in de volgende verhandelingen die zullen zijn over ‘de Wijsheid van de Engelen’.

    top

  • Vóór dit Woord, dat heden in de wereld is, is er een Woord geweest dat verloren is gegaan.

    101. Dat er vóór dit Woord dat door Mozes en de Profeten bij de Israëlitische natie is gegeven, een eredienst door slachtoffers bekend is geweest, en dat zij vanuit de mond van Jehovah hebben geprofeteerd, kan vaststaan uit de vermeldingen daarover in de Boeken van Mozes. Dat er een eredienst door slachtoffers bekend is geweest, uit de volgende dingen: ‘Bevolen werd dat de zonen Israëls de altaren van de natiën zouden omkeren, haar opgerichte beelden verbrijzelen, en haar bossen omhouwen’, (Exodus 34:13; Deuteronomium 7:5; 12:3). ‘Dat Israël in Schittim aanving te hoereren met de dochters van Moab; zij riepen het volk op tot slachtoffers van haar goden, en het vol at, en het kromde zich in voor haar goden, en vooral voegde het zich toe aan Baäl-Peor; en dat ontstak daardoor toorn van Jehovah tegen Israël’, (Numeri 25:1,2,3). Voorts, ‘dat Bileam, die uit Syrië was, altaren deed opbouwen, en slachtofferde ossen en stukken vee’, (Numeri 22:40; 23:1,2,14,29,30). Dat zij ook vanuit de mond van Jehovah hebben geprofeteerd, staat vast uit de Profetieën van Bileam, (Numeri 23:7 tot 10, 18 tot 24; 24:3 tot 9, 16 tot 25); dat hij ook heeft geprofeteerd ten aanzien van de Heer: ‘Dat zou opgaan een ster vanuit Jakob, en een scepter vanuit Israël’, (Numeri 24:17). Dat hij heeft geprofeteerd vanuit de mond van Jehovah, (Numeri 22:13,18; 23:3,5,8,16,26; 24:1,13). Uit deze dingen blijkt, dat er een Goddelijke eredienst, eender aan de eredienst bij de Israëlitische natie was, die door Mozes was ingesteld, bij de natiën is geweest. Dat die er ook vóór Abram’s tijd is geweest, wordt enigermate zichtbaar uit de woorden bij Mozes, (Deuteronomium 32:7,8); maar duidelijker uit Malchizedech, koning van Schalem, namelijk dat hij uitbracht Brood en Wijn, en Abram zegende, en dat Abram hem gaf tienden van alle dingen, (Genesis 14:18 tot 20); en dat Malchizedech de Heer heeft uitgebeeld, want genoemd wordt hij Priester van de Allerhoogste God, (Genesis 14:18); en over de Heer wordt gezegd bij David: ‘Gij Priester tot in het eeuwige, naar de wijze van Malchizedech’, (Psalm 110:4); vandaar was het, dat Malchizedech Brood en Wijn uitbracht, als de heilige dingen van de Kerk, zoals zij in het Sacrament van het Avondmaal heilig zijn; en dat Malchizedech Abram heeft kunnen zegenen, en dat Abram hem gegeven heeft tienden van alle dingen.

    102. Dat het Woord bij de Ouden geschreven is geweest in louter overeenstemmingen, maar dat het verloren is gegaan, werd mij meegedeeld door de engelen van de hemel, en er werd gezegd, dat dit Woord nog bij hen bewaard is en in gebruik bij de Ouden in die hemel, bij wie, toen ze nog in de wereld waren, dat Woord is geweest. Die Ouden, bij wie dat Woord in de hemel nog in gebruik is, waren voor een deel uit het land Kanaän en uit de grensgebieden ervan, zoals: Syrië, Mesopotamië, Arabië, Chaldea, Assyrië, Egypte, Zidon, Tyrus en Ninivé. In al deze koninkrijken waren de bewoners in een uitbeeldende eredienst en vandaar in de wetenschap van de overeenstemmingen. De wijsheid van die tijd was vanuit die wetenschap en en hierdoor hadden zij innerlijke doorvatting en verbinding met de hemelen. Zij die de overeenstemmingen van dat Woord innerlijk kenden, werden genoemd wijzen en verstandigen, maar later waarzeggers en magiërs. Maar omdat dit Woord vol was van zulke overeenstemmingen, die van verderaf hemelse en geestelijke dingen betekenden, en vandaar door velen vervalst begon te worden, is het daarom door de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer in de loop van de tijd verdwenen en tenslotte verloren gegaan. Toen is een ander Woord gegeven, door de Profeten bij de zonen Israëls, dat in niet zulke verwijderde overeenstemmingen is geschreven .In dit Woord echter werden tal van namen van plaatsen aangehouden, die in het land Kanaän en rondom in Azië zijn, waarin zij eendere dingen betekenen als in het Oude Woord. Om deze oorzaak werd het Abram bevolen naar dat land te gaan en werden zijn nakomelingen vanuit Jakob in dat land binnengeleid.

    103. Dat er een Woord bij de Ouden is geweest, staat vast bij Mozes, door wie het genoemd wordt en een en ander daaraan ontleend werd, (Numeri 21:14,15,27 tot 30); en dat de historische dingen van dat Woord genaamd waren ‘de Oorlogen van Jehovah’, en de profetische dingen ‘de Uitspraken’. Aan de historische dingen van dat Woord werd door Mozes dit ontleend: ‘Deswege wordt gezegd in het Boek der Oorlogen van Jehovah: Tegen Waheb in Sufa, en de dalen van Arnon; en de waterloop van de rivieren, die afboog tot waar bewoond wordt Ar en zich vertoont tot de grens van Moab’, (Numeri 21:14,15). Onder de Oorlogen van Jehovah in dat Woord wordt, evenals in het onze, verstaan en daarmee beschreven de gevechten van de Heer met de hel en de overwinningen daarover, wanneer Hij in de wereld zou komen. Diezelfde gevechten worden ook in vele plaatsen verstaan en beschreven in de historische dingen van ons Woord, zoals in de Oorlogen van Jehoschua met de natiën van het land Kanaän, en in de Oorlogen der Richteren en van de koningen van Israël. Aan de profetische dingen van dat Woord zijn de volgende dingen ontleend door Mozes: ‘Daarom zeggen de ‘gevers van uitspraken’: Komt tot Hesbon in, gebouwd en bevestigd zal worden de stad van Sichon; want een vuur is uitgegaan van Hesbon, een vlam uit de stad van Sichon; verteerd heeft zij Ar van Moab, de bezitters van de hoogten van Arnon: wee u, Moab, gij zijt verloren, volk van Kemosch, gegeven heeft hij zijn ontkomen zonen, en zijn dochters in gevangenschap aan de koning van de Emorieten, Sichon: met pijlen afgemaakt hebben wij hen: verloren is Hesbon, tot aan Dibon toe, en verwoest hebben wij tot aan Nofach toe, zijnde tot aan Medeba toe:, (Numeri 21:27 tot 30). De vertalers maken ervan ‘samenstellers van spreekwoorden’, maar zij moeten genoemd worden ‘gevers van uitspraken’ of ‘profetische uitspraken’, zoals kan vaststaan uit de betekenis van het woord Moschalim in de Hebreeuwse taal, dat niet alleen betekent ‘spreekwoorden’, maar ook ‘profetische uitspraken’, zoals in (Numeri 23:7,18; 24:3,15), waar gezegd wordt dat Bileam uitte zijn ‘uitspraak’, die profetisch was, ook over de Heer; diens Uitspraak wordt daar genoemd Maschal in het enkelvoud; daarbij komt nog, dat de dingen door Mozes daaraan ontleend, niet spreekwoorden zijn, maar profetische dingen. Dat dit Woord eveneens Goddelijk geïnspireerd is geweest, blijkt bij Jeremia, waar bijna dezelfde woorden worden gelezen: ‘Een vuur is uitgegaan van Hesbon, en een vlam van tussen Sichon, welke verteerde de hoek van Moab, en de kruin van de zonen van gedruis: wee u, Moab, verloren is het volk van Kemosch, want weggeroofd zijn uw zonen in gevangenschap, en uw dochters in gevangenschap’, (Jeremia 48:45,46). Behalve die boeken wordt ook met name genoemd een profetisch boek van het Oude Woord, geheten ‘het Boek Jaschar’ of ‘het Boek des Rechte’, door David en door Jozua: door David: ‘Geklaagd heeft David over Saul en over Jonathan en heeft het neergeschreven om de zonen van Jehudah de boog te leren: zie, dit is geschreven op het Boek Jaschar’, (2 Samuël 1:17,18). En door Jozua: ‘Jozua zei: Zon in Gibeon, rust, en Maan in het dal van Ajalon; dit is niet geschreven op het Boek Jaschar’, (Jozua 10:12,13). Bovendien is mij gezegd, dat de zeven eerste hoofdstukken van Genesis in dat Oude Woord voorkomen, zodat er niet een woordje ontbreekt.

    top

  • Door middel van het Woord hebben ook degenen licht die buiten de Kerk zijn en het Woord niet hebben.

    104. Er kan geen verbinding met de hemel worden gegeven, tenzij er op de aarde een Kerk is, waar het Woord is en hierdoor de Heer bekend is, omdat de Heer is de God van hemel en aarde, en zonder de Heer geen heil. Het is genoeg als er een Kerk is, waar het Woord is, ook al bestaat die uit betrekkelijk weinigen; hierdoor is de Heer toch aanwezig overal in het gehele wereld rond, want hierdoor is de hemel verbonden met het menselijk geslacht; dat er verbinding is door het Woord, zie eerder in artikel 62 tot 69.

    105. Hoe echter de tegenwoordigheid en de verbinding van de Heer en de hemel wordt gegeven in alle landen door het Woord, zal nu gezegd worden. De algehele hemel is voor de Heer zoals één mens, evenzo de Kerk; dat zij ook daadwerkelijk verschijnen als één mens, zie men in het werk ‘Hemel en Hel’, hoofdstuk 59 tot 86. In die Mens is de Kerk, waar het Woord wordt gelezen en daardoor de Heer bekend is, zoals het hart en de long; het hemels Rijk als het hart, en het geestelijk Rijk als de long. Evenals vanuit deze beide bronnen van het leven in het menselijk lichaam alle overige ledematen en inwendige delen, blijven bestaan en leven, evenzo ook blijven bestaan en leven al degenen in de gehele wereld, bij wie het godsdienstige is, en één God wordt vereerd en goed wordt geleefd, en daardoor in die Mens zijn. Zij geven de ledematen weer en de inwendige delen ervan die buiten de borstkas zijn, waarbinnen het hart en de long zijn en die door de verbinding met de Heer en de hemel door het Woord met de Kerk blijven bestaan en leven. Want het Woord in de Kerk, ook al is het bij betrekkelijk weinigen, is het leven voor de overigen uit de Heer door de hemel, zoals de ledematen en de inwendige delen van het gehele lichaam het leven ontvangen van het hart en de long. De wijze van verbinding is ook eender, wat ook de oorzaak is dat de Christenen bij wie het Woord wordt gelezen, de borst van die Mens uitmaken; zij zijn ook in het midden van allen en rondom hen zijn de Pauselijken, rondom deze de Mohammedanen, die de Heer erkennen als de grootste Profeet en als de Zoon van God. Na deze echter zijn de Afrikanen en de laatste omtrek maken de natiën en de volken uit van Azië en Indië; over welke ordening van hen men een en ander kan zien in het werk ‘Over het Laatste Gericht’, hoofdstuk 48. Allen die in deze Mens zijn schouwen naar het middelpunt waar de Christenen zijn.

    106. In het midden waar de Christenen zijn die het Woord hebben, is het meeste Licht; dit Licht immers in de hemelen is het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer als Zon daar, en omdat het Woord het Goddelijk Ware is, is het meeste Licht daar waar degenen zijn die het Woord hebben. Het Licht verbreidt zich vandaar als uit zijn centrum rondom naar alle omtrekken tot aan de laatsten toe; daarvandaan is de verlichting van de natiën en de volken buiten de Kerk ook door het Woord. Dat het Licht in de hemelen het Goddelijk Ware is dat voorgaat uit de Heer, en dat dit Licht inzicht geeft niet slechts aan de engelen, maar ook aan de mensen, zie men in het werk ‘Hemel en Hel’, hoofdstuk 126 tot 140.

    107. Dat dit zo is in de gehele hemel, kan men opmaken uit het eendere in elk gezelschap daar, want elk gezelschap van de hemel is een hemel in kleinere vorm, en eveneens is het zoals een mens; dat dit zo is, zie men in het werk ‘Hemel en Hel’, hoofdstuk 41 tot 87. In elk gezelschap hebben zij die in het midden ervan zijn betrekking op het hart en de long en bij hen is het grootste Licht; het Licht zelf en daaruit de doorvatting van het ware, verbreidt zich uit het midden naar de omtrekken naar alle kanten uit, dus tot allen die in het gezelschap zijn en het maakt hun geestelijk leven. Het werd getoond, dat wanneer zij die in het midden waren en het gebied van het hart en de long uitmaakten, en bij wie het grootste Licht was, werden weggenomen, dan degenen die rondom waren, in schaduw verkeerden en dan in zo’n gering begrip van het ware, dat het nauwelijks iets was; maar zodra eerstgenoemden weer terugkeerden, werd weer Licht gezien en hadden dezen weer een doorvatting van het ware zoals eerder.

    108. Hetzelfde kan ook worden toegelicht door deze ervaring: er waren bij mij Afrikaanse geesten vanuit Abessinië [Ethiopië]; hun oren werden ineens geopend, zodat ze een gezang hoorden in een of andere tempel in de wereld, van een Psalm van David. Zij werden hierdoor zo verkwikt, dat ze deelnamen aan het zingen. Toen werden plotseling hun oren gesloten, zodat ze daarvandaan ook niet wat ook konden horen, maar toen werden ze aangedaan door een nog grotere verrukking, omdat de verkwikking geestelijk werd en ze tegelijkertijd met inzicht werden vervuld, omdat de Psalm handelde over de Heer en over de Verlossing. De oorzaak van deze vermeerderde verrukking was, dat hun een verbinding werd gegeven met dat gezelschap in de hemel, dat in verbinding stond met hen die in de wereld dit Psalm zongen. Uit deze en meer andere ervaringen, bleek dat de verbinding met de gehele hemel wordt gegeven door het Woord. Vanwege deze oorzaak is het, dat door de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, er een universeel verkeer bestaat van de rijken van Europa, vooral van die waar het Woord wordt gelezen, met de natiën buiten de Kerk.

    109. Dit kan ook worden toegelicht met de warmte en het licht vanuit de zon van de wereld, die groei geven aan bomen en struiken, ook aan die, die aan de kant staan en aan die, die onder een wolk staan, mits de zon boven de horizon staat en zich in de wereld laat zien. Dit is ook het geval met het Licht en de Warmte van de hemel uit de Heer als Zon. Dit Licht is het Goddelijk Ware, van waaruit mensen en engelen alle inzicht en wijsheid hebben. Daarom wordt van het Woord gezegd dat ‘het was bij God, en was God; dat het beschijnt elk mens komende in de wereld’, (Johannes 1:9), ‘En dat dit Licht ook in de duisternis verschijnt’, (Johannes 1: 5).

    110. Uit deze dingen kan vaststaan dat het Woord, dat is in de Kerk van de Hervormden, alle natiën en volken verlicht door geestelijke verbinding; voorts dat er door de Heer daarin wordt voorzien dat er op aarde altijd een Kerk is waar het Woord wordt gelezen en daardoor de Heer bekend is. Daarom is, toen het Woord door de Pauselijken bijna was verworpen, vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, de Hervorming geschied, en vandaar is het Woord opnieuw opgenomen: en eveneens dat het Woord Heilig wordt gehouden door een edele natie onder de Pauselijken.

    111. Aangezien er zonder het Woord geen erkentenis van de Heer, dus geen behoud is, heeft het, toen het Woord bij de Joodse natie geheel en al vervalst en verechtbreukt was, en vandaar als het ware tenietgedaan, toen de Heer behaagd vanuit de hemel neer te dalen en in de wereld te komen, en het Woord te vervullen en dit daardoor opnieuw ongerept te maken en te herstellen en opnieuw licht te geven aan de bewoners van de aarde; volgens de woorden van de Heer: ‘Een volk zittende in de duisternis heeft een groot schijnsel gezien, de zittende in de streek en de schaduw des doods, licht is hun opgegaan’, (Mattheüs 6:16; Jesaja 11:1).

    112. Aangezien het voorzegd werd, dat aan het einde van deze Kerk ook duisternissen zouden opdoemen vanwege het gebrek aan erkentenis en erkenning van de Heer, als de God van hemel en aarde en vanwege de scheiding tussen geloof en naastenliefde, heeft het, opdat niet het echte begrip van het Woord zou vergaan, daarom de Heer behaagd nu de geestelijke zin van het Woord te onthullen, en te openbaren dat het Woord in die zin en van daaruit in de natuurlijke zin, handelt over de Heer en de Kerk, ja zelfs alleen daarover gaat. Daardoor zullen tal van andere dingen meer, waardoor het Licht van het Ware vanuit het Woord, dat bijna uitgedoofd was, weer worden hersteld. Dat het licht van het ware aan het einde van deze Kerk bijna uitgedoofd zou zijn, wordt op vele plaatsen in de Apocalyps voorzegd; en eveneens wordt het verstaan onder deze woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Terstond na de verdrukking in die dagen zal de Zon worden verduisterd en de Maan zal haar schijnsel niet geven en de Sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen bewogen worden; en dan zullen zij zien de Zoon des mensen, komende in de wolken van de hemel met heerlijkheid en kracht’, (Mattheüs 24:29,30). Onder de Zon wordt daar verstaan de Heer ten aanzien van de liefde; onder de Maan de Heer ten aanzien van het geloof; onder de Sterren de Heer ten aanzien van de erkentenissen van het goede en het ware; onder de Zoon des mensen de Heer ten aanzien van het Woord; onder de wolk de letterlijke zin van het Woord; en onder de heerlijkheid de geestelijke zin en de doorschijning ervan in de letterlijke zin.

    113. Door veel ondervinding is mij te weten gegeven, dat door het Woord de mens verbinding heeft met de hemel; terwijl ik in het Woord las vanaf het eerste hoofdstuk van Jesaja tot het laatste van Maleachi en de Psalmen van David, werd het gegeven duidelijk te ervaren dat ieder mens verbinding had met enig gezelschap van de hemel en zo het gehele Woord met de gehele hemel.

    top

  • Zonder het Woord zou niemand enige kennis kunnen hebben van God, van de hemel en de hel, van het leven na de dood en te minder van de Heer.

    114. Dit volgt als een algemeen besluit uit alle dingen die tot nu toe gezegd en getoond zijn: zoals dat het Woord is het Goddelijk Ware zelf, artikel 1 tot 4. Dat het Woord het middel is van de verbinding met de engelen van de hemel, zie artikel 62 tot 69. Dat in het Woord overal het huwelijk van de Heer met de Kerk is, en vandaar het huweljk van het goede met het ware, zie artikel 80 tot 89. Dat de Kerk zodanig is, zoals het begrip van het Woord is uit haar, artikel 76 tot 79. dat het Woord ook in de hemelen is en dat de engelen hieruit hun wijsheid hebben, artikel 70 tot 75. Dat er ook geestelijk licht is voor de natiën en volken buiten de Kerk door het Woord, artikel 104 tot 113; en vele andere dingen, waaruit men kan besluiten, dat zonder het Woord niet wie ook geestelijk inzicht geeft, wat daarin bestaat dat hij weet heeft van God, van hemel en hel, van het leven na de dood; en dat hij zonder dit volstrekt niet iets weet over de Heer, over het geloof en de liefde in Hem, en zo dus ook niet iets over de verlossing, waardoor toch het behoud is. De Heer zei dan ook tot de discipelen: ‘Zonder Mij kunt gij niet wat ook doen’, (Johannes 15:5); ‘Niet kan de mens wat ook nemen, tenzij het hem gegeven is vanuit de hemel’, (Johannes 3:27).

    115. Maar omdat zij, die staande houden en bij zich hebben bevestigd, dat de mens zonder het Woord weet kan hebben van het bestaan van God en eveneens van hemel en hel, en verder een en ander ten aanzien van de overige dingen die het Woord leert, en die daarmee aan het gezag en de heiligheid van het Woord afbreuk doen, zo niet met de mond, dan toch met het hart, is het daarom niet geoorloofd met hen hierover vanuit het Woord discussie te voeren, maar vanuit het redelijk schijnsel, want zij geloven het Woord niet, maar zichzelf. Onderzoek dit dan vanuit het redelijk schijnsel en u zult zien, dat er twee vermogens van het leven bij de mens zijn, die genoemd worden verstand en wil; en dat het verstand is onderworpen aan de wil en niet de wil aan het verstand; het verstand immers leert alleen maar en wijst de weg. Onderzoek verder en u zult zien dat de wil van de mens het eigene van hem is en dat dit op zichzelf beschouwd alleen maar boos is en dat vandaaruit het valse opkomt in het verstand. Wanneer u deze dingen hebt ingezien, dan zult u ook zien dat de mens vanuit zich niet iets wil verstaan dan wat vanuit het eigene van zijn wil is en dat hij dit ook niet kan, tenzij het ergens anders vandaan is vanwaar hij het mag weten. De mens, vanuit het eigene van zijn wil, wil niet iets anders verstaan dan wat van hemzelf en van de wereld is; al wat dat te boven gaat, is voor hem in donkerheid; zoals wanneer hij ziet: de zon, de maan en de sterren, als hij dan misschien zou nadenken over de afkomst ervan, zou hij dan anders kunnen denken, dan dat die uit zichzelf zijn? Zou hij hoger denken zoals verschillende geleerden in de wereld, die hoewel zij weten vanuit het Woord over de schepping van alle dingen uit God, toch de natuur erkennen; als zij niets vanuit het Woord hadden geweten hadden ze dit nog meer geloofd. Gelooft u, dat de oude wijsgeren, zoals: Aristoteles, Cicero, Seneca en anderen, die over God en over de onsterfelijkheid van de ziel hebben geschreven, dit eerst vanuit het eigene hebben genomen? Nee, maar vanuit anderen, die het door overlevering wisten vanuit hen die het allereerst hebben geweten vanuit het Woord. Schrijvers over natuurlijke theologie putten ook niet iets dergelijks vanuit zichzelf, maar bevestigen slechts de dingen die zij weten uit de Kerk waarin het Woord is, door redelijke dingen; en onder hen kunnen er zijn, die het bevestigen en toch niet geloven.

    116. Het werd gegeven volken te zien die op eilanden waren geboren en die redelijk waren ten aanzien van burgerlijke dingen, en die toch niets wisten over God. Zij verschijnen in de geestelijke wereld zoals apen en leven bijna eender; maar omdat zij als mensen geboren zijn, en vandaar in het vermogen zijn om het geestelijk leven te ontvangen, worden zij onderricht door de engelen en levend gemaakt door erkentenissen met betrekking tot de Heer als Mens. Hoedanig de mens is vanuit zich verschijnt duidelijk uit hen die in de hel zijn, onder wie ook sommige voorgangers en geleerden zijn, die zelfs niet willen horen over God en daardoor ook niet God kunnen uitpreken. Hen heb ik gezien en met hen gesproken; eveneens heb ik met hen gesproken die in het vuur van toorn en woede kwamen wanneer zij iemand hoorden spreken over God. Overweeg dus hoedanig de mens zou zijn, die niets over God heeft gehoord, zoals het karakter van sommigen die wel hebben gehoord over God en hebben geschreven en gepredikt over God; verscheidenen van hen behoren tot de Jezuïeten. Dat zij zodanig zijn, is vanwege de wil die boos is, en deze wil, zoals eerder gezegd, leidt het verstand en neemt het ware weg dat daar is vanuit het Woord. Indien de mens vanuit zich zou kunnen weten, dat God is en dat er een leven na de dood is, waarom heeft hij dan niet geweten, dat de mens een mens is na de dood; waarom gelooft hij dan dat de ziel of de geest van hem is zoals een windvlaag of zoals ether, die niet ziet met ogen en hoort met oren en niet spreekt met een mond, voordat hij wordt verbonden en samengroeit met zijn lijk en met zijn geraamte? Veronderstel dus een leer voor de godsdienst, uitgebroed door het redelijk schijnsel alleen, zou dat niet uitlopen op eigen aanbidding, zoals geschiedt is eeuwen geleden en nog heden geschiedt door hen die weten vanuit het Woord dat de Allene God moet worden vereerd: een andere godsdienst vanuit het eigene van de mens kan niet bestaan, zelfs niet een eredienst van zon en maan.

    117. Dat er van de oudste tijden af godsdienst is geweest en de bewoners van het wereldrond overal kennis droegen van God en iets over het leven na de dood, was niet vanuit henzelf en vanuit hun eigen scherpzinnigheid, maar vanuit het Oude Woord, waarover artikel 101 tot 103; en daarna vanuit het Israëlitische Woord. Vanuit deze kwamen voort de godsdienstigheden in Indië en de eilanden ervan; en door Egypte en Ethiopië in de rijken van Afrika; en vanuit de kustlanden van Azië in Griekenland en vandaar in Italië. Maar omdat het Woord niet anders dan in uitbeeldende dingen kon worden geschreven, zoals er zulke dingen in de wereld zijn, die overeenstemmen met de hemelse dingen en deze vandaar betekenen, werden de godsdienstigheden van meerdere natiën verdraaid in afgoderijen en in Griekenland in fabels en de Goddelijke Attributen en Predicaten in even zovele goden, over wie zij een opperste god aanstelden die zij Jupiter noemden naar Jehovah. Het is bekend dat zij erkentenis hadden ten aanzien van het paradijs en de vloed en het gewijde vuur en over de vier tijdperken, van het eerste gouden tot het laatste ijzeren, waarmee in het Woord worden aangeduid de vier staten van de Kerk, zoals bij: ( Daniël 2:31 tot 35). Het is ook bekend, dat het Mohammedaans godsdienstige dat daarop volgde de eerdere godsdienstigheden van verschillende natiën vernietigde, en werd ontleend vanuit het Woord van beide Testamenten.

    118. Laat mij tenslotte nog zeggen, hoedanig degenen na de dood worden die aan het eigen inzicht alle dingen toeschrijven, en slechts weinig, zoal iets, aan het Woord. Eerst worden zij als dronken, daarna als dwaas en tenslotte waanzinnig en zij verblijven dan in duisternis. Laten zij zich daarom wachten voor zo’n waanzin.

Emanuel Swedenborg, Amsterdam 1763.

 

 

Colofon

  • Deze korte verhandeling over de Leer van het Nieuwe Jeruzalem over de Gewijde Schrift is één van de Vier Leerstukken die Swedenborg in 1763 te Amsterdam publiceerde in het Latijn; oorspronkelijke titel:
  • Doctrina Novae Hierosolymae de Scriptura Sacra.
  • Nederlandse vertaling door Henk Weevers - 2007.
  • Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis - 2007.

top