1 |
Reïncarnatie
of Wedergeboorte ? Er is nergens in Swedenborgs beschrijvingen ook maar enige aanwijzing dat een mens, als hij eenmaal gestorven is, nog ooit in de natuurlijke wereld zal terugkeren of reïncarneren. Integendeel, over het leven na de dood zegt Swedenborg in zijn belangrijkste theologische werk Hemelse Verborgenheden:
Toch hebben de begrippen wederverwekking en wedergeboorte een centrale betekenis in Swedenborgs theologie. De wederverwekking is een proces van geestelijke groei, dat niet plaatsvindt in één ogenblik, maar in fasen of opeenvolgende staten. Wanneer de ene staat is doorgemaakt en voleindigd, wordt de mens tot een volgende staat verheven, waarin hij nieuwe, meer innerlijke dingen van zijn geest ontmoet, en waardoor hij zowel goede en kwade, als ware en valse dingen moet doorleven, of anders gezegd, moet verlaten. In Swedenborgs leer beschikt de mens over één aards leven, waarin het proces van geestelijke wedergeboorte kan aanvangen. Weliswaar zijn er verschillende staten van wedergeboorte bereikbaar in dit leven, maar het meest wezenlijke is dat tenminste de eerste staat bereikt wordt, want dan kan het proces in de geestelijke wereld tot in de eeuwigheid vervolmaakt worden. In de eerste hoofdstukken van Genesis wordt het scheppingsverhaal beschreven in zeven dagen. In Swedenborgs werk Hemelse Verborgenheden wordt het duidelijk, dat die hoofdstukken niet handelen over de schepping van de natuurlijke wereld, maar over de schepping van de innerlijke mens. Aan het begin van de reeks Hemelse Verborgenheden vinden we het volgende overzicht over de geestelijke betekenis van de scheppingsdagen.
(Hemelse
Verborgenheden 6-13)
Swedenborg schrijft uitvoerig over de stijl van het Genesisverhaal. De woorden daar moeten niet letterlijk maar geestelijk verstaan worden. Het scheppingsverhaal heeft een hemelse oorsprong, maar is aangepast aan de waarnemingen en belevingen van de natuurlijke mens. Er ligt een diepere zin in ieder gekozen woord, omdat ieder ding op aarde overeenstemt met iets hemels. Swedenborg ontvouwt deze betekenissen in een uitvoerige leer van overeenstemmingen, en hij legt uit dat bij de mensen die vóór de zondvloed leefden deze betekenissen algemeen bekend waren. Wanneer zij aardse dingen noemden, dan dachten zij aan geestelijke en hemelse dingen die er door werden uitgebeeld. Zij schepten er groot welbehagen in hun woorden zodanig te rangschikken, dat er als het ware een historische reeks ontstond in een allegorisch verhaal. In de kerken die na de zondvloed ontstonden ging die kennis over de overeenstemmingen geleidelijk aan verloren, omdat de mensen steeds meer uitwendig werden. Swedenborg toont aan dat de sporen van die kennis herkenbaar zijn in de Egyptische hiëroglyfen, in de mythologie van de Ouden, en in verschillende godsdiensten in Azië. Daar vinden we dan ook de oorsprong van het geloof in reïncarnatie, wat ontstaan is door de letterlijke opvatting van het geestelijk proces, dat met de scheppingsdagen in Genesis wordt aangeduid. Samenvattend kan gezegd worden, dat de reïncarnatieleer is voortgekomen uit de neiging om letterlijk en aards te verstaan wat geestelijk bedoeld is. De reïncarnatieleer heeft vele analogieën met het proces van de wederverwekking, zoals dat door Swedenborg wordt beschreven. Vele dingen zijn nog te herkennen, zoals de opeenvolging van staten, uitgebeeld in opeenvolgende levens. De overgang van de ene staat in de volgende is ook vergelijkbaar met sterven en een nieuw leven ingaan, want de dingen in de vorige staat zijn voleindigd, oud geworden en als het ware gestorven. Dat kost strijd, omdat het voor de natuurlijke mens moeilijk is het sterven te aanvaarden. Wij zijn gehecht aan wat we hebben, of menen te hebben en niet geneigd dit te verlaten om iets nieuws binnen te gaan. Vergelijk in dit verband ook de woorden van Jezus in Lukas 9:62,
Een beschrijving van de opeenvolgende staten der wederverwekking door opeenvolgende 'levens' was, zeker in die oude tijden, bijna vanzelfsprekend. Maar de steeds natuurlijker geworden mens blijft in het denken voornamelijk beperkt tot ruimte, tijd en plaats. Daarom kan hij zich de wedergeboorten niet anders meer voorstellen dan als reeks levens op aarde. Sommigen menen zelfs dat de woorden van Jezus in Mattheüs 11:14 inhouden dat er reïncarnatie bestaat, omdat hij zegt dat Johannes de Doper, Elias is die komen zou. Hij bedoelde echter niet te zeggen dat de mens Johannes dezelfde was als de mens Elias, maar dat Johannes en Elias hetzelfde uitbeelden, namelijk de letterlijke zin van het Woord, en de bekering van de mensen op grond van de voorschriften in de letterlijke zin van de Bijbel. Elias en Johannes riepen beide op tot die bekering. Bekering en een leven in overeenstemming daarmee moeten voorafgaan, voordat de mens werkelijk in de echte geestelijke dingen kan ingaan. Daarom was Johannes de Doper de wegbereider voor de Heer, en wordt ook in Mattheüs 11:11 gezegd:
Dit wil zeggen: de echte geestelijke en hemelse dingen uit God zijn verheven boven de letterlijke zin. Hier, evenmin als ergens anders, sprak Jezus over reïncarnatie. Wel spreekt hij over het eeuwige leven, en de hemel, maar nergens over een terugkeer op aarde.
Er bestaan talloze getuigenissen van zogeheten herinneringen aan vorige levens. Het is niet de bedoeling de oprechtheid van de betrokkenen hier in twijfel te trekken, maar gezien vanuit Swedenborgs verklaringen is er bij dergelijke herinneringen sprake van gebrekkige waarneming van de zijde van de mens. In het boek Hemel en Hel staan vele mededelingen over het leven in de geestelijke wereld, en over de verbinding van engelen en geesten met de mensen. In feite is iedere mens tijdens zijn aardse bestaan een bewoner van twee werelden, de natuurlijke en de geestelijke wereld, maar hij is in onwetendheid hierover, omdat die geestelijke wereld niet zichtbaar is voor zijn natuurlijke ogen. Evenmin is de natuurlijke mens zich er van bewust, dat hij zich voortdurend in het gezelschap van geesten bevindt en dat deze met hem communiceren, dat wil zeggen met zijn geest. In deze verbinding ligt de oorzaak van de getuigenissen over herinneringen uit een vorig leven. Het komt voor dat geesten, die onbemerkt bij de mens zijn, dingen uit hun eigen geheugen bij de mens laten invloeien, zodat de mens denkt dat die herinneringen uit zijn eigen geheugen zijn. In Hemel en Hel formuleert Swedenborg als volgt, hoe het komt dat sommigen menen zich dingen uit een vorig leven te herinneren.
Het geloof in reïncarnatie berust dus op schijnbaarheden. De conclusies:
zijn ten volle gerechtvaardigd, zeker gezien vanuit de door Swedenborg gedane openbaringen. | gj |