Veel gestelde vragen

 

1

 

Reïncarnatie of Wedergeboorte ?

Er is nergens in Swedenborgs beschrijvingen ook maar enige aanwijzing dat een mens, als hij eenmaal gestorven is, nog ooit in de natuurlijke wereld zal terugkeren of reïncarneren.

Integendeel, over het leven na de dood zegt Swedenborg in zijn belangrijkste theologische werk Hemelse Verborgenheden:

De geest van de mens verschijnt in het andere leven in menselijke vorm, geheel en al zoals in de wereld. Hij verheugt zich ook in het vermogen van zien, horen, spreken, en voelen, zoals in de wereld. In één woord, hij is een mens ten aanzien van alle en de afzonderlijke dingen, met slechts één uitzondering: hij is niet meer omgeven met dat grove lichaam waarmee hij in de wereld was omgeven. Dat lichaam laat hij achter wanneer hij sterft, en hij neemt het ook nooit weer op

(Hemelse Verborgenheden 10594)

Toch hebben de begrippen wederverwekking en wedergeboorte een centrale betekenis in Swedenborgs theologie. De wederverwekking is een proces van geestelijke groei, dat niet plaatsvindt in één ogenblik, maar in fasen of opeenvolgende staten. Wanneer de ene staat is doorgemaakt en voleindigd, wordt de mens tot een volgende staat verheven, waarin hij nieuwe, meer innerlijke dingen van zijn geest ontmoet, en waardoor hij zowel goede en kwade, als ware en valse dingen moet doorleven, of anders gezegd, moet verlaten. In Swedenborgs leer beschikt de mens over één aards leven, waarin het proces van geestelijke wedergeboorte kan aanvangen. Weliswaar zijn er verschillende staten van wedergeboorte bereikbaar in dit leven, maar het meest wezenlijke is dat tenminste de eerste staat bereikt wordt, want dan kan het proces in de geestelijke wereld tot in de eeuwigheid vervolmaakt worden.

In de eerste hoofdstukken van Genesis wordt het scheppingsverhaal beschreven in zeven dagen. In Swedenborgs werk Hemelse Verborgenheden wordt het duidelijk, dat die hoofdstukken niet handelen over de schepping van de natuurlijke wereld, maar over de schepping van de innerlijke mens. Aan het begin van de reeks Hemelse Verborgenheden vinden we het volgende overzicht over de geestelijke betekenis van de scheppingsdagen.

  • De zes dagen of tijden zijn even zovele opeenvolgende staten van de wedergeboorte van de mens. Deze staten verhouden zich in het algemeen aldus:
  • De eerste staat is die welke voorafgaat, zowel van de vroegste kindsheid af, als onmiddellijk vóór de wedergeboorte. Deze staat wordt woestheid, ledigheid en duisternis genoemd. En de eerste beweging, welke de Goddelijke Barmhartigheid is, is met de Geest Gods aangeduid, zich heen en weer bewegende over de aangezichten der wateren.
  • De tweede staat: wanneer er onderscheid gemaakt wordt tussen de dingen die van God zijn, en die welke de mens eigen zijn. Die van God zijn worden in het Woord overblijfselen genoemd. Dit zijn voornamelijk de erkentenissen van de dingen van het geloof, die de mens van zijn eerste kindsheid geleerd heeft. Deze erkentenissen worden bewaard en komen niet te voorschijn voordat hij in die staat gekomen is. Deze staat komt heden ten dage zelden voor zonder verzoekingen, rampspoed en droefenis, hetgeen uitwerkt dat al de dingen van het lichaam en van de wereld - dus al de dingen die het eigene van de mens uitmaken - tot rust komen en als het ware sterven. Aldus worden de dingen die tot de uiterlijke mens behoren, gescheiden van de dingen die van de innerlijke mens zijn. In de innerlijke mens zijn de overblijfselen, die door de Heer voor deze tijd en voor dat doel bewaard zijn.
  • De derde staat is die van het berouw, waarin de mens uit zijn innerlijk vroom en met toewijding spreekt, en hij goede werken voortbrengt, als het ware werken der naastenliefde. Maar toch blijven zij onbezield, omdat de mens meent ze uit zichzelf te doen. Deze werken worden grasscheutjes genoemd, dan zaadzaaiend kruid, en tenslotte vruchtbaar geboomte.
  • De vierde staat: wanneer de mens door Liefde wordt aangedaan en door Geloof verlicht. Voorheen heeft hij wel vrome dingen gezegd en goede dingen gedaan, maar dit tengevolge van een toestand van verzoeking en benauwenis, niet uit geloof en naastenliefde. Daarom worden deze nu in de innerlijke mens ontstoken en de twee lichten (zon en maan) genoemd.
  • De vijfde staat: wanneer de mens uit het geloof spreekt en zich door het ware en goede bevestigt. Wat hij dan voortbrengt zijn bezielde dingen en worden vissen der zee en vogelen der hemelen genoemd. De zesde staat: wanneer de mens uit geloof en daardoor uit liefde het ware spreekt en het goede doet. Wat hij dan voortbrengt wordt levende ziel en beest genoemd. En omdat hij dan begint evenals uit het geloof ook uit de liefde te handelen, wordt hij een geestelijke mens, en beeld genoemd. Zijn geestelijk leven schept behagen in, en wordt onderhouden door hetgeen behoort tot de erkentenissen van de dingen van het geloof en tot de werken der naastenliefde, hetgeen zijn spijs wordt genoemd. Zijn natuurlijk leven echter schept behagen in, en wordt onderhouden door de dingen die tot het lichaam en tot de zinnen behoren; vandaar strijd, totdat de liefde heerst en de mens hemels wordt. Niet iedereen die wedergeboren wordt, bereikt deze staat, maar slechts sommigen. Heden ten dage bereikt het grootste deel alleen de eerste staat; anderen slechts de tweede, weer anderen de derde, vierde of de vijfde staat.
  • Slechts enkelen bereiken de zesde staat. En nauwelijks iemand bereikt de zevende staat.
(Hemelse Verborgenheden 6-13)

Swedenborg schrijft uitvoerig over de stijl van het Genesisverhaal. De woorden daar moeten niet letterlijk maar geestelijk verstaan worden. Het scheppingsverhaal heeft een hemelse oorsprong, maar is aangepast aan de waarnemingen en belevingen van de natuurlijke mens. Er ligt een diepere zin in ieder gekozen woord, omdat ieder ding op aarde overeenstemt met iets hemels. Swedenborg ontvouwt deze betekenissen in een uitvoerige leer van overeenstemmingen, en hij legt uit dat bij de mensen die vóór de zondvloed leefden deze betekenissen algemeen bekend waren. Wanneer zij aardse dingen noemden, dan dachten zij aan geestelijke en hemelse dingen die er door werden uitgebeeld. Zij schepten er groot welbehagen in hun woorden zodanig te rangschikken, dat er als het ware een historische reeks ontstond in een allegorisch verhaal. In de kerken die na de zondvloed ontstonden ging die kennis over de overeenstemmingen geleidelijk aan verloren, omdat de mensen steeds meer uitwendig werden. Swedenborg toont aan dat de sporen van die kennis herkenbaar zijn in de Egyptische hiëroglyfen, in de mythologie van de Ouden, en in verschillende godsdiensten in Azië.

Daar vinden we dan ook de oorsprong van het geloof in reïncarnatie, wat ontstaan is door de letterlijke opvatting van het geestelijk proces, dat met de scheppingsdagen in Genesis wordt aangeduid. Samenvattend kan gezegd worden, dat de reïncarnatieleer is voortgekomen uit de neiging om letterlijk en aards te verstaan wat geestelijk bedoeld is. De reïncarnatieleer heeft vele analogieën met het proces van de wederverwekking, zoals dat door Swedenborg wordt beschreven. Vele dingen zijn nog te herkennen, zoals de opeenvolging van staten, uitgebeeld in opeenvolgende levens. De overgang van de ene staat in de volgende is ook vergelijkbaar met sterven en een nieuw leven ingaan, want de dingen in de vorige staat zijn voleindigd, oud geworden en als het ware gestorven. Dat kost strijd, omdat het voor de natuurlijke mens moeilijk is het sterven te aanvaarden. Wij zijn gehecht aan wat we hebben, of menen te hebben en niet geneigd dit te verlaten om iets nieuws binnen te gaan. Vergelijk in dit verband ook de woorden van Jezus in Lukas 9:62,

Niemand, die zijn hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods.

Een beschrijving van de opeenvolgende staten der wederverwekking door opeenvolgende 'levens' was, zeker in die oude tijden, bijna vanzelfsprekend. Maar de steeds natuurlijker geworden mens blijft in het denken voornamelijk beperkt tot ruimte, tijd en plaats. Daarom kan hij zich de wedergeboorten niet anders meer voorstellen dan als reeks levens op aarde. Sommigen menen zelfs dat de woorden van Jezus in Mattheüs 11:14 inhouden dat er reïncarnatie bestaat, omdat hij zegt dat Johannes de Doper, Elias is die komen zou. Hij bedoelde echter niet te zeggen dat de mens Johannes dezelfde was als de mens Elias, maar dat Johannes en Elias hetzelfde uitbeelden, namelijk de letterlijke zin van het Woord, en de bekering van de mensen op grond van de voorschriften in de letterlijke zin van de Bijbel. Elias en Johannes riepen beide op tot die bekering. Bekering en een leven in overeenstemming daarmee moeten voorafgaan, voordat de mens werkelijk in de echte geestelijke dingen kan ingaan. Daarom was Johannes de Doper de wegbereider voor de Heer, en wordt ook in Mattheüs 11:11 gezegd:

Onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan, meerder dan Johannes de Doper; maar wie de minste is in het koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij.

Dit wil zeggen: de echte geestelijke en hemelse dingen uit God zijn verheven boven de letterlijke zin. Hier, evenmin als ergens anders, sprak Jezus over reïncarnatie. Wel spreekt hij over het eeuwige leven, en de hemel, maar nergens over een terugkeer op aarde.

 


 

 

 

Herinneringen aan vorige levens.


Er bestaan talloze getuigenissen van zogeheten herinneringen aan vorige levens. Het is niet de bedoeling de oprechtheid van de betrokkenen hier in twijfel te trekken, maar gezien vanuit Swedenborgs verklaringen is er bij dergelijke herinneringen sprake van gebrekkige waarneming van de zijde van de mens.

In het boek Hemel en Hel staan vele mededelingen over het leven in de geestelijke wereld, en over de verbinding van engelen en geesten met de mensen. In feite is iedere mens tijdens zijn aardse bestaan een bewoner van twee werelden, de natuurlijke en de geestelijke wereld, maar hij is in onwetendheid hierover, omdat die geestelijke wereld niet zichtbaar is voor zijn natuurlijke ogen. Evenmin is de natuurlijke mens zich er van bewust, dat hij zich voortdurend in het gezelschap van geesten bevindt en dat deze met hem communiceren, dat wil zeggen met zijn geest. In deze verbinding ligt de oorzaak van de getuigenissen over herinneringen uit een vorig leven.

Het komt voor dat geesten, die onbemerkt bij de mens zijn, dingen uit hun eigen geheugen bij de mens laten invloeien, zodat de mens denkt dat die herinneringen uit zijn eigen geheugen zijn. In Hemel en Hel formuleert Swedenborg als volgt, hoe het komt dat sommigen menen zich dingen uit een vorig leven te herinneren.

Het is niet geoorloofd aan een engel of geest om met een mens te spreken uit zijn eigen geheugen, maar wel uit het geheugen van die mens; want engelen en geesten hebben een geheugen evenals de mensen. Indien een geest uit zijn eigen geheugen met een mens zou spreken, dan zou de mens niet beter weten dan dat de dingen waarover hij dan denkt, van hem zijn, en toch behoorden zij aan de geest; het is evenals de herinnering aan iets, dat de mens nooit gehoord of gezien had. Dat dit zo is, heb ik door eigen ondervinding waargenomen. Hierdoor hadden sommigen onder andere de mening, dat zij na enige duizenden jaren weer tot hun vorig leven en al zijn handelingen zouden terugkeren, en ook dat zij reeds teruggekeerd waren. Zij besloten tot deze mening, omdat soms als het ware een herinnering bij hen opkwam van dingen, die zij nooit tevoren gezien of gehoord hadden; en dat gebeurde dan omdat geesten uit hun eigen geheugen in hun denkbeelden invloeiden.

(Hemel en Hel 256)

Het geloof in reïncarnatie berust dus op schijnbaarheden. De conclusies:

  • dat de mens in zijn natuurlijke staat slechts gebrekkig waarneemt en
  • dat hij onvoldoende kennis over de geestelijke wereld beschikt,

zijn ten volle gerechtvaardigd, zeker gezien vanuit de door Swedenborg gedane openbaringen.

gj