19
Juni - Dag van de Nieuwe Kerk
Opdat
er een Kerk is, moet
de Mens een Kerk zijn.
Hemelse
Verborgenheden 1068.
______________________________________
Genesis
hoofdstuk 9 - Vers 20.
"En Noach begon een man van de aardbodem te zijn,
en hij plantte een wijngaard."
Noach
begon een man van de aardbodem te zijn, betekent in het algemeen
de mens die in de leerstellingen van het geloof onderwezen is; en
hij plantte een wijngaard, betekent de Kerk die daaruit voortkwam;
de wijngaard is de geestelijke Kerk.
HV 1068. Dat de woorden: 'Noach begon een man van de aardbodem
te zijn', in het algemeen betekenen de mens die in de leerstellingen
van het geloof is onderwezen, blijkt uit de betekenis van de aardbodem,
waarover eerder gesproken, zie: (268, 566); namelijk dat de aardbodem
de mens van de Kerk, of, wat hetzelfde is, de Kerk is, want opdat
er een Kerk is, moet de Mens een Kerk zijn.
De
Kerk heet daarom aardbodem, omdat zij zaden ontvangt die van het
geloof zijn, of de waarheden en goedheden van het geloof zijn. De
aardbodem wordt van de aarde, die zoals is aangetoond ook de Kerk
betekent, onderscheiden, zoals het geloof van de naastenliefde.
Zoals de naastenliefde het geloof omvat, net zo omvat de aarde de
aardbodem, wanneer daarom van de Kerk in het algemeen sprake is,
wordt zij aarde genoemd en wanneer van de Kerk in het bijzonder
sprake is, wordt zij aardbodem genoemd. Dit is hier het geval, want
het geslacht omvat de soorten, die daaruit voortkomen. De leerstellingen
die de mens van de Oude Kerk had, kwamen, zoals eerder gezegd, uit
de openbaringen en de innerlijke gewaarwordingen van de Oudste Kerk
voort, die bewaard waren en waarin zij geloof hadden, zoals heden
ten dage wij in het Woord. Deze leerstellingen waren hun Woord en
vandaar betekenen de woorden: 'Noach begon een man van de aardbodem
te zijn', de mens die in de leerstellingen van het geloof onderwezen
is.
HV
1069. 'Hij plantte een wijngaard', betekent de Kerk,
die daaruit voortkwam, en dat de wijngaard de geestelijke Kerk is,
blijkt uit de betekenis van de wijngaard. In het Woord worden de
Kerken herhaaldelijk met tuinen vergeleken, voorts ook door bomen
van de tuin, en ook zo genoemd, en dit vanwege de vruchten, die
de dingen aanduiden, die van de liefde of van de naastenliefde zijn,
en daarom wordt gezegd, dat de mens aan de vrucht gekend wordt.
De vergelijkingen van de Kerken met tuinen, bomen en vruchten ontlenen
hun oorsprong aan de uitbreidingen in de Hemel, alwaar ook soms
tuinen van onuitsprekelijke schoonheid verschijnen, al naar de sferen
van het geloof. Vandaar is ook de hemelse Kerk door een paradijselijke
tuin beschreven, waarin bomen van elke aard zijn; en door de bomen
zijn de innerlijke gewaarwordingen van die Kerk aangeduid, en door
de vruchten de goedheden van elke aard, die van de liefde zijn.
De
Oude Kerk echter wordt, daar zij geestelijk is, vergeleken met een
wijngaard, vanwege de vruchten, die druiven zijn en werken van de
naastenliefde uitbeelden en betekenen; het geen duidelijk uit tal
van plaatsen in het Woord blijkt, zoals bij Jesaja:
“Ik
zal mijnen beminde een lied mijns liefsten zingen van zijnen wijngaard:
mijn beminde had een wijngaard in de hoorn van de zoon der olie;
en hij heeft dien omtuind, en hem met stenen omgeven, en hij beplantte
hem met een edele wijnstok en bouwde in deszelfs midden een toren,
en ook een wijnbak houwde hij daarin uit, en hij verwachtte, dat
hij druiven zou voortbrengen, en hij bracht wilden wingerd; en
nu, gij inwoner van Jeruzalem en gij man van Jehudak, oordeelt
toch tusschen Mij en tussen Mijn wijngaard; de wijngaard van Jehovah
Zebaoh is het huis van Israël” (5 : 1, 2, 3, 7);
hier
betekent de wijngaard de Oude Kerk en dus de geestelijke Kerk, en
er wordt duidelijk gezegd, dat hij het huis van Israël is, want
door Israël wordt in het Woord de geestelijke Kerk aangeduid, door
Jehudah echter de hemelse Kerk. Bij Jeremia:
,,Ik zal u nog bouwen, en gij zult gebouwd worden, oh jonkvrouw
Israëls, gij zult nog uwe trommelen versieren, en uitgaan in de
rei der spelenden, gij zult nog wijngaarden planten op de bergen
van Samaria” (31 : 4, 5),
alwaar
de wijngaard voor de geestelijke Kerk staat, en gehandeld wordt
over Israël, waardoor, zoals gezegd is, de geestelijke Kerk wordt
aangeduid. Bij Ezechiël:
"Als
Ik het huis Israëls zal vergaderd hebben uit de volken, zullen
zij op de aarde zeker wonen, en huizen bouwen, en wijngaarden
planten” (28:25,26);
hier
staat de wijngaard voor de geestelijke Kerk of Israël, wijngaarden
planten voor het onderwezen worden in de waarheden en goedheden
van het geloof. Bij Amos:
“Ik
heb u geslagen met brandkoren en met honigdauw; de veelheid uwer
hoven, en uwer wijn gaarden, en uwer vijgenbomen, en uwer olijfbomen
zal de rups opeten; alzo zal Ik u doen, Israël” (4 : 9, 12);
de
hoven staan voor de dingen, die van de Kerk zijn; de wijngaarden
voor de geestelijke dingen van de Kerk, de vijgenbomen voor de natuurlijke
dingen, de olijfbomen voor de hemelse dingen, aldus voor de dingen,
die tot de geestelijke Kerk of tot Israël behoren. Bij dezelfde:
“Ik
zal de gevangenschap van Mijn volk Israël terugbrengen, en zij
zullen de verlaten steden bouwen en bewonen, en wijngaarden planten,
en derzelver wijn drinken, en zij zullen ,,hoven maken, en derzelver
vrucht eten” (9 : 14);
wijngaarden
planten staat voor de het planten van de geestelijke Kerk, en aldus
de wijngaard voor de geestelijke Kerk of Israël. Evenals de wijngaard
duidt ook de wijnstok de geestelijke Kerk aan, want de wijnstok
behoort tot de wijngaard, en het is daarmede gesteld als met de
Kerk en de mens der Kerk, bijgevolg is het hetzelfde. Bij Jeremia:
“Is dan Israël een knecht? is hij dan een ingeborene des huizes?
waarom is hij ten roof geworden? Ik had u geplant, een gans edele
wijnstok, een zaad der waarheid, en hoe bent gij Mij veranderd
in verbasterde ranken van een vreemde wijnstok” (2 : 14, 21),
wijnstok
voor de geestelijke Kerk of Israël. Bij Ezechiël:
“Hef
gij eene weeklage op over de vorsten van Israël; uwe moeder was
als een wijnstok in uwe gelijkenis, geplant bij wateren, vruchtbaar
en uitspruitend vanwege vele wateren” (19 : 1, 10);
wijnstok
voor de geestelijke Oude Kerk, die de moeder is, aldus voor Israël;
daarom wordt er dan ook ‘in uwe gelijkenis’ gezegd. Bij Hosea:
“Israël
is een ledige wijnstok, hij brengt eens hem gelijkende vrucht
voort” (10:1),
wijnstok
voor de geestelijke Kerk of Israël, hier voor de verlaten Kerk.
Bij dezelfde:
“Bekeer
u, Israël, tot Jehovah, uwe God’, Ik zal Israël zijn als de dauw,
de onder zijne schaduw wonenden zullen wederkeren, zij zullen
koren ten leven voortbrengen, en zij zullen bloeien als de wijnstok,
zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon” (14 : 2, 6,
8);
hier staat de wijnstok voor de geestelijke Kerk of Israël. Bij Mozes:
"Totdat
Schiloh komt, die aan den wijnstok zijn jongen ezel bindt, en
aan de edelen wijnstok de zoon zijner ezelin” (Gen. 49 : 10, 11);
dit
is een profetie van de Heer; de wijnstok en de edele wijnstok staan
voor de geestelijke Kerken. De gelijkenissen van de Heer over de
arbeiders in de wijngaarden betekenden eveneens de geestelijke Kerken,
Matth. 20 : 1 tot 17; Markus 12 : 1 tot 13; Lukas 20 : 9 tot 17;
Matth. 21 : 33 tot 44.
Daar
de wijnstok de geestelijke Kerk betekent, en de hoofdzaak van de
geestelijke Kerk de naastenliefde is, waarin de Heer tegenwoordig
is, en waar Hij Zich met de mens verbindt, en waardoor Hij Alleen
al het goede werkt, vergelijkt de Heer Zich met een wijnstok, en
beschrijft Hij de mens van de Kerk, of de geestelijke Kerk, met
deze woorden, bij Johannes:
“Ik
ben de ware wijnstok, en Mijn Vader is de Wijngaardenier; alle
rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; maar alle
rank, die vrucht draagt, die zal Hij snoeien, opdat zij meer vrucht
dragen zal. Blijft in Mij, en Ik in u; gelijkerwijze de rank geen
vrucht ken dragen van zichzelf, zo zij niet in den wijnstok blijft,
alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. Ik ben de wijnstok,
gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel
vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. Dit is Mijn gebed,
dat gij elkander lief hebt, gelijkerwijze Ik u lief gehad heb”
(15:1, 2, 3, 4, 5,12);
hieruit
blijkt, wat de innerlijke Kerk is.