HEMELSE VERBORGENHEDEN

EMANUEL SWEDENBORG

Arcana Coelestia

GENESIS - HOOFDSTUK 3

 

Hoe de opnieuw tot leven gewekte mens in het eeuwige leven binnengaat

(vervolg)

            182. Wanneer de hemelse engelen bij de opnieuw tot leven gewekte mens aanwezig zijn, verlaten zij hem niet, want zij houden van iedereen. Indien een ziel echter zodanig is dat zij niet langer deelgenoot kan blijven van het hemelse niveau, verlangt ze er vurig naar om daar van weg te gaan. Als dit gebeurt, komen de geestelijke engelen [bij haar] en laten haar genieten van het geestelijke licht [lucis], want voor die tijd zag zij niets maar was ze voortdurend aan het denken. 

            183. Mij werd getoond hoe deze engelen te werk gaan. Het leek alsof zij de huid van het linkeroog tegen de zijkant van de neus oprolden, om zo het oog te openen, waardoor [de overledene] van het geestelijke licht kon gaan genieten. Dit is de enige manier waarop wij dit [proces] kunnen waarnemen, want [in werkelijkheid] is dit slechts een imaginair beeld [apparentia].

            184. Wanneer zij de uiterlijke verschijningsvorm van het vliesje hebben opgerold, toont zich het geestelijk licht. Dit licht is nog zwak. Het lijkt op het zwakke licht dat wij door onze oogleden heen zien als we voor het eerst wakker worden. Dan bevinden we ons in een ontspannen toestand en worden we nog steeds vanuit de hemel beschermd. Vervolgens verschijnt er een schaduw, ongeveer als de kleur die de nachthemel rond een ster heeft. Ik ervoer dat deze kleur vele variaties kan hebben.

            185. Daarna lijkt het alsof er voorzichtig iets van het gelaat wordt afgerold, waardoor er in ons een innerlijke waarneming wordt opgewekt. De engelen zorgen ervoor dat er geen enkel idee [idea] 1 uit ons voortkomt, tenzij het om een subtiel of liefdevol idee gaat. Ons wordt nu het besef gegeven dat we een geest zijn geworden.

            186. Nu begint een leven dat eerst gelukkig en vreugdevol is, want we bemerken dat we in het eeuwige leven zijn aangekomen. Deze toestand wordt in een aards beeld voorgesteld als een zuiver en schitterend geel uitwendig licht [lumen]. Dit betekent ons eerste leven dat zowel hemels als geestelijk is. 

            187. Dan worden wij ontvangen in de gemeenschap van de goede geesten. Deze toestand wordt in een aards beeld voorgesteld door een jongeman die op een paard rijdt die hij in de richting van de hel stuurt. Maar het paard is niet in staat om ook maar een stap voorwaarts te doen. Wij worden door een jongeman voorgesteld omdat wij voor het eerst het eeuwige leven zijn binnengegaan en ons temidden van de engelen bevinden. Het komt ons voor alsof wij ons in de bloeitijd van onze jeugd bevinden.

            188. Hij stijgt van zijn paard en hij begint te lopen omdat hij niet in staat is zijn paard van zijn plaats te krijgen. Hiermee wordt in een aards beeld het volgende leven voorgesteld. Hij krijgt de ingeving dat hij moet worden onderwezen in de geestelijke kennis van het ware en het goede.

            189. Vervolgens verschijnen er paden die langzaam omhoog kronkelen. Dit betekent dat hij door middel van de geestelijke kennis van het ware en het goede en door zichzelf te aanvaarden, naar de hemel zal worden geleid. Want zonder die kennis en deze aanvaarding kan niemand daar naartoe worden geleid.

(Zie voor het vervolg het einde van dit hoofdstuk)


INHOUD [Genesis 3: 1 - 13]

            190. Dit gedeelte gaat over de derde toestand van de Oudste Kerk die er zo naar verlangde om een eigen individualiteit te ontwikkelen, dat ze zichzelf steeds meer lief kreeg.

            191. Onder invloed van deze eigenliefde (d.w.z. van dit proces van toeëigening), begon men alleen nog datgene te geloven, dat met behulp van de zintuigen te ervaren was. Deze zintuiglijke kennis wordt voorgesteld door de slang, terwijl de eigenliefde of het proces van toeëigening door de vrouw wordt voorgesteld en het rationele vermogen 2 door de man.

            192. Vervolgens haalde de slang -de zintuiglijke ervaring- de vrouw over om te gaan onderzoeken of alles wat tot het geloof in God behoort, waar is. Dit is de geestelijke betekenis van het "eten van de boom van de [uiterlijke] kennis". Dat de man ook van de boom at, betekent dat de mens hiermee instemde. (vers 1 - 6)

            193. [De man en de vrouw] hadden de innerlijke ervaring dat zij [door deze daad] onder de invloed van het boze waren gekomen. [Deze innerlijke ervaring was echter nog maar een zwak overblijfsel van de innerlijke ervaring die ze voor die tijd hadden.] Dit restant van de innerlijke ervaring is de geestelijke betekenis van "hun ogen werden geopend" en "zij hoorden de stem van YHVH" (vers 7 en 8). Uit [de aanwezigheid van dit restant] blijkt dat het natuurlijke goede 3 nog bij hen was gebleven. Dit blijkt ook uit de vijgenbladeren, waarmee zij zich schorten maakten (vers 7), uit hun schaamte of de poging om zich te verbergen tussen het geboomte van de hof (vers 8 en 9), en uit hun bevestiging en bekentenis [dat zij van de vrucht van de boom van de kennis hadden gegeten] (vers 10 - 13).


DE INNERLIJKE BETEKENIS

            194. Vers 1. De slang nu was het listigste van alle dieren van het veld die YHVH God had gemaakt. Zij zei tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd dat u niet van enige boom in de hof mag eten?

            Met de slang wordt onze kennis bedoeld die gebaseerd is op de zintuiglijke ervaring waarop wij geheel en al vertrouwen. De dieren van het veld bedoelen hier alle gevoelens die tot de uiterlijke mens behoren. De vrouw is het proces van toeëigening. 4 De slang zei tot de vrouw, enz. betekent dat de mens begon te twijfelen. Het gaat hier om de derde generatie van de Oudste Kerk. Die geloofde niet langer in de openbaring, tenzij zij door te zien of aan te raken [kon controleren] of die openbaring waar was. Deze eerste toestand wordt in dit en het volgende vers beschreven en is een toestand van twijfel.

            195. De mensen van de Oudste Kerk vergeleken de verschillende aspecten van de mens niet met dieren en vogels [zoals we uit het bovenstaande wellicht zouden concluderen]. Nee, ze gaven hen alleen dergelijke namen.

5 Dit was ook in de Oude Kerk van na de zondeval het geval, evenals bij de profeten. De kennis die op de zintuiglijke ervaring is gebaseerd, noemde zij slang, omdat net zoals slangen het dichtst bij de aarde zijn, ook onze zintuiglijke ervaring het dichtst bij ons lichaam blijft. 6 Daarom noemden zij alle redeneringen die op de zintuiglijke ervaring zijn gebaseerd, slangengiften en de mensen die zo redeneren, slangen. (zie Psalm 140: 4-6 en 58: 4-6; Amos 5: 19-20; Jeremia 40: 20-24; Job 20: 16-17).

            196. [...] Wie een zintuiglijk mens is, of wie uitsluitend op de zintuiglijke ervaring vertrouwt, ontkent het bestaan van de geest, omdat hij hem niet ziet....

            197. Maar slang betekent bij de mensen van de Oudste Kerk, die hemelse mensen waren, ook de voorzichtigheid. Want de zintuiglijke ervaring stelde hen in staat om op te letten dat er hen geen kwaad zou overkomen. Dit blijkt uit de woorden die de Heer tot zijn discipelen sprak:

Zie, ik zend u als schapen midden onder wolven. Weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven. (Mattheüs 10: 16).... 

            198. Vers 2-3. Toen zei de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: U zult daarvan niet eten, noch die aanraken. Anders zult u sterven.....

            199. De vrucht van het geboomte waarvan zij mogen eten, betekent het goede en het ware dat hun door de Oudste Kerk was geopenbaard - dit wil zeggen, de geestelijke kennis van het geloof.... Het geboomte van de hof betekent... de innerlijke evaring die tot het goede en het ware behoort. Het goede en het ware dat hier uit voortkomt, wordt hier vrucht genoemd....

            200. Van de boom van de kennis wordt hier gezegd dat hij zich in het midden van de hof bevindt, terwijl er in Genesis 2: 9 gezegd wordt dat de boom des levens zich daar bevindt. Dit komt omdat het midden van de hof het meest innerlijke niveau [van de werkelijkheid] betekent. Het meest innerlijke niveau van de hemelse mens -d.w.z. van de Oudste Kerk- was de boom des levens. Hij is de liefde en het geloof dat uit die liefde voortkomt. Maar het midden van de hof, d.w.z. het meest innerlijke niveau van de mens [van Genesis 3] (die een hemels-geestelijke mens kan worden genoemd)... was het geloof. Dit kan niet nader worden uiteengezet, daar het tegenwoordig volledig onbekend is wat de kwaliteit was van de mensen die in deze oudste tijd leefden. Zij hadden een volstrekt andere natuurlijke aard dan de mensen die we tegenwoordig ontmoeten. Deze natuurlijke aard was bijvoorbeeld zodanig dat zij uit het goede, ervaringskennis van het ware hadden. Dit wil zeggen, zij hadden uit de liefde, ervaringskennis van het geloof. Toen dit geslacht uitstierf, volgde er een ander geslacht dat een geheel andere natuurlijke aard had dan zij. Die bezaten geen ervaringskennis van het ware dat uit het goede voortkomt.... Maar uit het ware bezaten zij een theoretische kennis van het goede. Dit wil zeggen dat zij uit de geestelijke kennis van het geloof, een theoretische kennis bezaten over wat tot de liefde behoort. Bij de meeste van hen bleef het bij deze theoretische kennis. Deze verandering vond na de zondvloed plaats om te voorkomen dat de wereld ten onder zou gaan.

            201. Daar een natuurlijke aard, zoals de mensen van de Oudste Kerk die vóór de zondvloed hadden, tegenwoordig niet meer bestaat en ook niet kan worden verworven, is het niet eenvoudig om te begrijpen wat deze woorden nu echt betekenen. In de hemel is hun betekenis beslist wel bekend, want de engelen en de engelachtige geesten die 'hemels' worden genoemd, hebben dezelfde soort van natuurlijke aard als de geregenereerde mensen hadden die in de oudste tijd vóór de zondvloed leefden. De engelen en de engelachtige geesten die 'geestelijk' worden genoemd, bezitten net zo'n natuurlijke aard als de geregenereerde mensen van na de zondvloed. Beide soorten kennen onderling een zeer grote verscheidenheid.

            202. De Oudste Kerk was een hemels mens. Zij was zodanig dat zij niet alleen niet van de boom van de kennis at (d.w.z. dat zij het geloof niet op de zintuiglijke ervaring en wetenschappelijke feiten baseerden), maar het was haar zelfs niet toegestaan om die boom aan te raken. Dit betekent dat zij vanuit de zintuiglijke ervaring en wetenschappelijke feiten niet over het geloof mocht nadenken. Dit om te voorkomen dat zij vanuit het hemelse leven naar het geestelijke leven zou vallen en van daaruit nog verder. Dit geldt ook voor het leven van de hemelse engelen. De engelen onder hen die tot het meest innerlijke niveau van de hemel behoren, staan zelfs niet toe dat het geloof, of wat ook maar met het geestelijke verband houdt, genoemd wordt. Als anderen dit toch doen, hebben zij in plaats van het geloof een innerlijke ervaring van liefde, en dit met een onderscheid die zij alleen kennen. Zo leiden zij alles wat tot het geloof behoort, af van de liefde en de naastenliefde. Nog minder kunnen zij het verdragen om een of andere redenering over het geloof aan te horen. En zelfs nog minder om er wetenschappelijke feiten over te vernemen. Want door middel van de liefde voor wat goed en waar is, hebben zij een innerlijke ervaring van de Heer. Op grond van deze innerlijke ervaring weten zij onmiddellijk of iets wel of niet het geval is.... Indien zij de vrucht van de boom van de kennis zelfs alleen maar zouden aanraken, zouden ze al sterven, omdat ze dan door het boze zouden worden beïnvloed. De hemelse engelen spreken, net als andere wezens, onderling met elkaar over allerlei zaken. Dit gebeurt in een hemelse taal die uit de liefde is gevormd en is afgeleid. Deze taal is nog minder uit te spreken dan de taal van de geestelijke engelen.

            203. De geestelijke engelen spreken daarentegen over het geloof en zij bevestigen geloofszaken ook met behulp van feiten die tot het onderscheidingsvermogen behoren, tot het verstand en tot de gewone kennis. Maar zij trekken geen conclusies over het geloof op basis van al deze feiten. Zij die dit wel doen, bevinden zich onder de invloed van het boze. Want ook deze geestelijke engelen bezitten een innerlijke ervaring van alles wat tot het geloof behoort en van de Heer. Maar zij hebben niet dezelfde soort van innerlijke ervaring als de hemelse engelen. De innerlijke ervaring van de geestelijke engelen is een soort geweten dat door de Heer tot leven is gewekt en dat als een soort hemelse ervaring aan hen verschijnt. Toch gaat het hier niet om een hemelse ervaring, maar om een geestelijke.

            204. Vers 4-5. De slang zei echter tot de vrouw: U zult zeker niet sterven. Maar God weet, dat op het moment dat u daarvan eet, uw ogen zullen worden geopend, en u als God zult zijn, kennende goed en kwaad....

            205. Zelfs het kleinste vers bevat een bijzondere toestand of een verandering van toestand in de Kerk. De eerste verzen vertelden hoe [de mensen van de Oudste Kerk] de innerlijke evaring hadden dat het niet geoorloofd was [om van de vrucht van de boom van de kennis te eten]. Deze verzen vertellen dat zij zich begonnen af te vragen of het hun toch niet was toegestaan [om dit te doen]. Want op die manier zouden ze kunnen zien of dat, wat zij van de Ouden hadden geleerd, ook werkelijk zo was. Zo zouden hun ogen open gaan. [Deze verzen laten ook zien] dat zij, daar de eigenliefde bij hen begon te domineren, [gingen geloven] dat zij zichzelf zouden kunnen leiden en zo gelijk aan de Heer zouden kunnen worden....

            207. Vers 6. De vrouw zag dat de boom goed was om van te eten en dat hij een lust was voor de ogen. Ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden. En zij nam van zijn vrucht en at. Zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at.

            Goed om van te eten betekent de begeerte; een lust voor de ogen, de fantasie; begeerlijk om daardoor verstandig te worden, de lust. Dit behoort allemaal tot het proces van toeëigening, dit wil zeggen, tot de vrouw. De man die at betekent het rationele vermogen dat [met deze gang van zaken] instemde.

            208. Dit was de vierde generatie van de Oudste Kerk, die zich door haar eigenliefde liet verleiden. Zij wilde de openbaringen niet geloven zolang die niet door de zintuiglijke ervaring en wetenschappelijke kennis kon worden bevestigd.

            209. De woorden die in dit vers worden gebruikt (zoals de boom om van te eten, een lust voor het oog, begeerlijk om er verstandig door te worden) zijn zodanig dat zij toegepast kunnen worden op de natuurlijke aard van de mensen die in deze oudste tijden leefden. Zij verwijzen naar de intentie, want alle boosheden komen uit de intentie voort. Waar het Woord betrekking heeft op de mensen van na de zondvloed, worden woorden gebruikt die niet naar de intentie verwijzen, maar naar het onderscheidingsvermogen. Want de mensen van de Oudste Kerk hadden het ware dat uit het goede voortkomt, terwijl de mensen van na de zondvloed het goede hadden dat uit het ware voortkomt.

            210. Dat wat wij onszelf hebben toegeëigend omvat al het boze en onware dat uit de eigenliefde en de wereldliefde voortkomt. Daarom geloven we de Heer -d.w.z. het Woord- niet, maar uitsluitend onszelf. We menen dat alles wat we niet met behulp van onze zintuiglijke ervaring en op basis van wetenschappelijke feiten kunnen begrijpen, niet bestaat. Hierdoor worden ook wijzelf niets anders dan boosheid en onwaarheid en zien wij alles verkeerd. Wat boos is, zien wij als goed en wat goed is, als boos. Wat onwaar is, zien wij als waar en wat waar is, als onwaar. Wat werkelijk bestaat, beschouwen wij als niet bestaand en wat niet bestaat, als alles wat er bestaat. Wij noemen haat liefde, duisternis licht, dood leven, en omgekeerd. In het Woord worden zulke mensen "lammen en blinden" genoemd. Dit is [het resultaat van] het proces van toeëigening, dat op zichzelf tot de hel behoort en dus verdoemd is.

            211. Vers 7a. Toen werd hun beider ogen geopend en zij bemerkten dat zij naakt waren.

             212. Hun ogen werden geopend betekent dat zij door een inwendig woord wisten en bevestigden dat zij 'naakt' waren, d.w.z. dat zij niet meer, zoals vroeger, onschuldig waren, maar dat ze zich nu in een toestand van het boze bevonden. (Zie Numeri 24: 3-4; 1 Samuel 14: 27-29; Psalm 13:4; Ezechiël 12:2; Jesaja 6:10; Deuteronomium 29: 4; Jesaja 42: 7 en 29: 18).

             213. (...) In het vorige hoofdstuk schaamden de mens en zijn vrouw zich niet voor hun naaktheid. Dit betekent dat zij zich toen in een toestand van onschuld bevonden. Het tegenovergestelde wordt bedoeld wanneer zij zich wel schamen.... Want als we ons niet langer in een toestand van onschuld bevinden, schamen en ergeren we ons om onze naaktheid, daar we ons er dan van bewust zijn in een toestand van het boze te verkeren. Daarom wordt in het Woord 'naaktheid' ook aanvaard als een toestand van schande en van het boze. (Zie Ezechiël 16: 7,22 en 23:29; Openbaring 3: 18 en 16: 15; Deuteronomium 24:1; Exodus 28: 42-43).

             214. Naakt worden zij genoemd die het proces van toeëigening in zichzelf toelaten. Want zij die toeëigening toelaten of  zichzelf laten gaan, bezitten geen hemels verstand meer, noch wijsheid of geloof. Daarom zijn zij van het ware en het goede ontbloot en bevinden zij zich in een toestand van het boze.

             216. Vers 7b. Zij bemerkten dat zij naakt waren. Zij hechtten vijgenbladeren aaneen en maakten zich schorten.

           Vijgenbladeren aaneenhechten is zich verontschuldigen. De vijgenboom is het natuurlijke goede. Zich schorten maken is schaamte voelen. Dit is de manier waarop de mensen van de Oudste Kerk spraken en zo beschreven zij deze [vierde] generatie van de Kerk. Zij bezitten in plaats van de vroegere onschuld nu slechts het natuurlijke goede, waarmee hun boze kwaliteit verborgen wordt gehouden. Zij bevinden zich in de toestand van het natuurlijke goede en [daardoor] schaamden zij zich.

             218. Vers 8. Toen zij de stem van YHVH God hoorden, die in de hof wandelde in de wind van de dag, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor het aangezicht van YHVH God in het midden van de boom van de hof.

             De stem van YHVH is de inwendige stem die zij vreesden. Deze stem is nog een restant van de innerlijke ervaring die zij [vroeger] hadden gehad. De wind van de dag geeft de periode aan waarin de Kerk nog een restant van de innerlijke ervaring bezit. Zich verbergen voor het aangezicht van YHVH is de vrees voor de inwendige stem, zoals bij hen gebeurt die zich bewust worden van het boze. In het midden van de boom van de hof waarin zij zich verborgen is het natuurlijke goede. Midden is het meest innerlijke. De boom, zoals reeds eerder is gezegd, is de innerlijke ervaring. Daar er nu nog nauwelijks een innerlijke ervaring aanwezig was, wordt er in het enkelvoud van boom gesproken, alsof hij de enige is die nog is overgebleven.

             223. Het aangezicht van de Heer is de barmhartigheid, de vrede en al het goede. Hieruit volgt dat Hij altijd vanuit de barmhartigheid naar iemand kijkt en dat Hij nimmer zijn aangezicht van iemand afwendt. Wij keren ons eigen gelaat af als wij ons in een toestand van het boze bevinden. (Zie Jesaja 59:2).

            224. De barmhartigheid, de vrede en al het goede -d.w.z. het aangezicht van YHVH- brengen de inwendige stem in ons teweeg als wij nog een innerlijke ervaring kunnen krijgen. Dit gebeurt ook als wij een geweten hebben, maar dan op een andere, maar ook barmhartige manier. De manier waarop wij deze inwendige stem ontvangen, is afhankelijk van de toestand waarin wij ons bevinden. De mens [van vers 8] -d.w.z. de [vierde] generatie van de Oudste Kerk- bevond zich in de toestand van het natuurlijke goede. Indien wij ons in die toestand bevinden, verbergen we ons uit vrees en uit schaamte over onze naaktheid. Maar als wij geen enkel natuurlijke goede meer bezitten, verbergen we ons niet eens meer, want dan schamen we ons niet langer. (Zie Jesaja 8: 12-13).

             226. Vers 9-10. YHVH God riep de mens tot zich en zei tot hem: Waar bent u? En hij zei: Toen ik uw stem in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt. Daarom verberg ik mij.

             227. [Het is goed als we over enige] theoretische kennis beschikken over van waaruit de innerlijke ervaring, de inwendige stem en het geweten voortkomen. Daar dit tegenwoordig volstrekt onbekend is, is het mij toegestaan daar iets over mede te delen. Het is de hoogste waarheid dat wij via geesten en engelen door de Heer worden geleid. Wanneer de boze geesten [in ons] beginnen te overheersen, doen de engelen er alles aan om het boze en het onware [van ons] te verwijderen. Zo ontstaat er dus een [innerlijke] strijd die wij dan als een innerlijke ervaring, de inwendige stem of als het geweten ervaren....

             228. Het is niet mogelijk om weer te geven hoe subtiel de innerlijke ervaring van de engelen is [waarin zij bemerken of er in onze levende ervaring] iets binnenkomt dat tegengesteld is aan het ware van het geloof 7 en het goede van de liefde. 8 Zij ervaren duizendmaal beter wat de kwaliteit is van wat er in [onze levende ervaring] verschijnt, dan wijzelf die er nauwelijks iets van bemerken....

             229. Vers 11-13. Hij zei: Wie heeft u te kennen gegeven dat u naakt bent? Hebt u van de boom gegeten, waarvan ik u verboden had te eten? Toen zei de mens: de vrouw die u mij gegeven hebt, heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten. Daarop zei YHVH God tot de vrouw: Wat hebt u daar gedaan? En de vrouw zei: De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten.

             Wat dit betekent, volgt uit de vorige verklaringen. Het rationele vermogen van de mens liet zich door zijn eigen toeëigingen, die hij zeer waardeerde, bedriegen. Dit wil zeggen dat hij zich door zijn eigenliefde liet bedriegen, waardoor hij niets meer geloofde wat hij niet kon zien en aanraken.... [De mens en zijn vrouw] hadden de innerlijke ervaring dat zij door de zintuiglijke ervaring waren bedrogen. Daar zij zichzelf liefhadden verlangden zij te weten of het waar was wat zij over de Heer en het geloof in hem hadden gehoord. Alleen dan wilden zij geloven.

             230. De eigenliefde was het dominante boze van deze [vierde] generatie. Deze liefde is niet hetzelfde als de wereldliefde, zoals tegenwoordig wel het geval is. Want zij leefden in hun huizen en families en hadden nog niet de behoefte om rijk te worden.

             231. Het boze is dat we de Heer of het Woord niet geloven, maar uitsluitend op onszelf en onze zintuiglijke ervaringen vertrouwen. Dit boze [ontstond] in de Oudste Kerk van vóór de zondvloed en was vervolgens ook aanwezig in de Oude Kerk van na de vloed en in de Joodse Kerk. Daarna was het boze ook in de nieuwe Kerk aanwezig, d.w.z. in de Kerk van de heidenen die na de komst van de Heer ontstond. Ook is zij in onze huidige Kerk aanwezig. Indien er geen geloof is, kan er ook geen naastenliefde bestaan. Daardoor is alles onwaar en boos.

             232. Tegenwoordig is de situatie van de Kerk nog veel erger dan vroeger. Want nu kunnen we het ongeloof van de zintuiglijke ervaring met behulp van allerlei wetenschappelijke feiten ondersteunen, die de Ouden nog niet kenden. Onze toestand van duisternis is daardoor zo groot, dat zij onmogelijk beschreven kan worden. Als wij alleen al een theoretische kennis zouden hebben van de diepte van deze duisternis, zouden we zeer geschokt zijn.

             233. Het is net zo onmogelijk om de mysteriën van het geloof door middel van wetenschappelijke methoden te onderzoeken, als het voor een kameel onmogelijk is om door het oog van een naald te gaan.... We kunnen uit onszelf niets anders dan het boze doen en ons van de Heer afkeren. Wij doen dit echter niet zelf, maar de boze geesten in ons, doen dit. Deze boze geesten doen dit op hun beurt ook niet op eigen kracht. Maar het boze zelf, dat zij zich hebben toegeëigend, doet dit. Desondanks zijn wij het toch zelf die het boze doen, ons afkeren en schuldig zijn. Toch kunnen wij alleen dank zij de Heer leven. Het omgekeerde geldt ook: Wij kunnen nimmer uit onszelf het goede doen en ons naar de Heer toekeren, zonder de hulp van de engelen. Ook de engelen kunnen dit niet op eigen kracht. Alleen dank zij de hulp van de Heer zijn ze hier toe in staat. Desondanks kunnen wij het goede doen en ons naar de Heer keren, alsof dit vanuit onszelf gebeurt....


 

INHOUD [Genesis 3: 14 - 19] 

            234. Nu volgt er een beschrijving van de volgende toestand van de Oudste Kerk, tot aan de zondvloed. Daar de [Oudste] Kerk toen volledig ten onder ging, werd voorzegd dat de Heer in de wereld zal komen om de mensheid te verlossen.

            235. De mensen [van deze Kerk] wilden niets meer geloven, tenzij het met behulp van de zintuiglijke ervaring kon worden begrepen. Daardoor bracht deze ervaring, die de 'slang' is, de vloek over hen. Zo kwamen zij in de hel terecht (vers 14).

            236. De Heer beloofde dat hij in de wereld zou komen om te voorkomen dat de mens volledig in de hel zouden storten (vers 15).

            237. De [toestand van de Oudste] Kerk wordt nu verder door de 'vrouw' weergegeven. Zij had zichzelf zo lief -d.w.z. alles wat zij zichzelf had toegeëigend- dat zij niet langer in staat was om iets van het ware te bevatten. Toch had ze het rationele vermogen ontvangen [met als doel] dat dit vermogen bij haar de overhand zou krijgen (vers 16).

            238. Vervolgens wordt de kwaliteit van dit rationele vermogen besproken. Dit stemde in [met de dominantie van de zintuiglijke ervaring]. Daardoor bracht de mens de vloek over zichzelf en kwam hij in de hel terecht. In plaats van het [objectieve] redelijk denken, was hij nu enkel nog in staat om subjectieve redeneringen voort te brengen (vers 17).

            239. De vloek en de verwoesting worden besproken, alsmede de natuur van de wilde dieren (vers 18).

            240. Vervolgens wordt de afkeer besproken voor alles wat met het geloof en de liefde verband houdt. De mensen [van de Oudste Kerk] werden tot onmensen (vers 19).

  


 DE INNERLIJKE BETEKENIS 

            241. Wanneer de mensen van de Oudste Kerk (die hemelse mensen waren) wereldse en aardse dingen zagen, dachten zij aan de hemelse en goddelijke betekenis waarmee deze dingen corresponderen. Het gezichtsvermogen was dan ook voor hen uitsluitend een hulpmiddel. Vandaar dat zij ook op deze manier spraken.... De generatie van de Oudste Kerk, waarvan nu sprake is, was niet van dezelfde aard als haar voorvaderen. Als deze mensen wereldse en aardse dingen zagen, hadden zij die lief en daardoor hechtte hun levende ervaring zich aan die dingen. Vanuit deze dingen dachten zij over hemelse en goddelijke dingen na. Op die manier werd voor hen de zintuiglijke ervaring het belangrijkste. Voor hun voorvaderen was deze ervaring nog slechts een hulpmiddel geweest. Indien voor ons de wereldse en aardse dingen het belangrijkste zijn, ontwikkelen wij allerlei onjuiste redeneringen over de hemelse dingen en raken we door deze redeneringen geheel verblind....

            242. Vers 14. YHVH God zei tot de slang: Omdat u dit hebt gedaan, bent u vervloekt onder al het vee en onder alle dieren van het veld. Zolang u leeft, zult u op uw buik gaan en stof eten.

            YHVH God zei betekent dat [de mensen van deze generatie] nog de innerlijke ervaring hadden dat hun zintuiglijke ervaring de oorzaak van [de zondeval] was. U bent vervloekt, enz. betekent dat de zintuiglijke ervaring zich van het hemelse niveau had afgekeerd en zich naar het lichamelijke niveau had toegekeerd. Hierdoor hadden zij de vloek over zichzelf gebracht. Het vee en het dier van het veld betekenen de gevoelens. De slang zal op de buik gaan betekent dat de zintuiglijke ervaring niet langer in staat was om ontvankelijk te zijn voor het hemelse niveau, maar dat zij enkel nog het lichamelijke en aardse niveau kon ontvangen. Stof eten zolang zij leeft betekent dat de zintuiglijke ervaring zodanig was geworden dat zij enkel nog van het lichamelijke en aardse niveau kon leven. Daardoor waren [deze mensen] in de hel terecht gekomen.

            243. Bij de oudste hemelse mensen gehoorzaamde en diende de zintuiglijke ervaring hun innerlijke mens. Zij schonken verder geen aandacht aan deze ervaring. Maar toen zij zichzelf begonnen lief te hebben, gaven zij de voorkeur aan de zintuiglijke ervaring boven de innerlijke mens. Daardoor scheidde deze ervaring zich van de innerlijke mens af en werd ze louter lichamelijk van aard. Dus werden zij verdoemd.

            245. (...) YHVH God -de Heer- vervloekt nimmer iemand. Ook is hij nooit kwaad of leidt hij ooit iemand in verzoeking. Niemand wordt door hem gestraft, laat staan vervloekt. Maar de duivelse wezens doen dit wel. Toch wordt er hier en op vele andere plaatsen in het Woord gezegd dat YHVH God zijn aangezicht afwendt, dat hij toornig is en dat hij straft en verzoekt. Ja, zelfs wordt er gezegd dat hij mensen doodt en zelfs vervloekt. Dit wordt zo geschreven opdat wij zullen gaan geloven dat de Heer over elk afzonderlijk ding in het heelal heerst en dat hij alles ordent - ook het boze, de straffen en de verzoekingen....

            250. Vers 15. Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u de kop vermorzelen en u zult het de hiel kwetsen.

            Dit is de eerste profetie over de komst van de Heer in deze wereld....

            251. De slang betekent al het boze in het algemeen en de eigenliefde in het bijzonder. Want al het boze komt voort uit de zintuiglijke ervaring en de gewone kennis, dat eerst de geestelijke betekenis van 'slang' was....

            252. Dat met de vrouw de Kerk wordt bedoeld, blijkt uit het hemelse huwelijk dat in §155 reeds is besproken. In het hemelse huwelijk wordt de hemel -en dus ook de Kerk- door middel van datgene wat we ons hebben toegeëigend, met de Heer verenigd. Dit gebeurt afhankelijk van de mate waarin wij vanuit deze toeëigening leven, want zonder deze toeëigening kan er geen vereniging [met de Heer] plaatsvinden. De Heer laat vanuit zijn barmhartigheid de onschuld, de vrede en het goede tot in het binnenste van deze toeëigeningen doordringen. Dan verschijnen zij weliswaar nog steeds als toeëigeningen, maar nu wel als hemelse en zeer gelukkige toeëigeningen (zie §164)....

            254. Het zaad van de slang duidt op alle ongeloof. Dit volgt uit de geestelijke betekenis van 'slang', namelijk dat zij al het boze is. Het zaad brengt voort en wordt voortgebracht, het verwekt en wordt verwekt....

            255. Het zaad van de vrouw duidt op het geloof in de Heer. Dit volgt uit de geestelijke betekenis van 'vrouw', namelijk dat zij de Kerk is. Haar zaad is niets anders dan het geloof. Zij bestaat dank zij het geloof in de Heer en dank zij het geloof wordt zij 'Kerk' genoemd....

            256. Niet alleen het geloof wordt het zaad van de vrouw genoemd, maar ook de Heer zelf. Want alleen Hij schenkt ons het geloof. Bovendien heeft het hem behaagd om in een Kerk geboren te worden die door eigenliefde en wereldliefde in helse en duivelse toeëigeningen was gevallen. Door middel van zijn goddelijke macht verenigt hij in zijn menselijke essentie de goddelijke hemelse eigenheid met de menselijke eigenheid, zodat zij één worden. Indien hij hen niet met elkaar had verenigd, zou de wereld volkomen vernietigd zijn. Daar de Heer in deze zin het zaad van de vrouw is, wordt er hier niet gezegd dat het, maar dat hij de kop van de slang zal vermorzelen.

            257. De kop van de slang betekent de overheersing door het boze in het algemeen en door de eigenliefde in het bijzonder....

            258. Vertreden of vermorzelen betekent dat [de slang] naar beneden wordt gedrukt, zodat zij op haar buik voort kruipt en stof gaat eten (zie Jesaja 14: 13-15, 27: 5-6 en 28: 2-3; Openbaring 12: 3 en 9).

            259. De hiel is het laagste natuurlijke niveau, ofwel het laagste lichamelijke niveau. Dit kunnen wij alleen maar weten indien we weten hoe de mensen van de Oudste Kerk [de verschillende delen van het lichaam] beschouwden. Het hemelse en geestelijke niveau corresponderen volgens hen met het hoofd en het gelaat. Al wat dank zij deze twee bestaat, zoals de naastenliefde en de barmhartigheid, correspondeert met de borst. Het natuurlijke niveau correspondeert met de voeten, het lagere natuurlijke niveau met de voetzool, terwijl het lichamelijke niveau met de hiel correspondeert.... De slang kan slechts het laagste natuurlijke niveau kwetsen, maar niet -tenzij het om een adder gaat- het innerlijke natuurlijke niveau van de mens en al helemaal niet het geestelijke en het hemelse niveau. De Heer beschermt deze niveaus en verbergt ze, zonder dat wij daar iets van bemerken. Wat de Heer verbergt wordt in het Woord 'overblijfselen' of 'restanten' genoemd....

            261. Vers 16. Tot de vrouw zei hij: Ik zal de moeite van uw zwangerschap zeer vermeerderen. Met smart zult u zonen baren en naar uw man zult uw verlangen uitgaan. Hij zal over u heersen....

            262. Zoals al eerder is gezegd, betekent vrouw de Kerk. Maar hier is zij de verdorven Kerk die van haar toeëigeningen uitgaat....

            263. Wanneer onze zintuiglijke ervaring zich [van het hemelse en het geestelijke niveau] afkeert en daarmee de vloek over ons brengt, heeft dit tot gevolg dat de boze geesten uit alle macht beginnen te strijden. De engelen die bij ons zijn, beginnen zich in te spannen [om ons te helpen]. Zo ontstaat er een strijd die beschreven wordt door de moeite van uw zwangerschap zal ik zeer vermeerderen. Met smart zult u zonen baren betekent dat er strijd nodig is om werkelijk te kunnen denken en het ware voort te brengen (zie Hosea 9: 11-12 en 13: 13; Jes. 23 : 4-5 en 66: 7-9).

            265. De man betekent het rationele vermogen....

            266. (...) De vrouw handelt vanuit een verlangen dat uit haar toeëigeningen voortkomt, in plaats van uit het rationele vermogen, zoals de man. Daarom moet zij aan de man onderdanig zijn.

            267. Vers 17. Tot de mens zei hij: Omdat u naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom hebt gegeten, waarvan ik u geboden had dat u daarvan niet mocht eten, is de aardbodem terwille van u vervloekt. In smart zult u daarvan eten zolang u leeft....

            268. De aardbodem is de uiterlijke mens.... Wanneer wij geregenereerd zijn, worden wij niet langer 'aarde', maar 'aardbodem' genoemd, omdat er nu hemelse zaden in ons zijn geplant.... In onze uiterlijke mens, d.w.z. in onze gevoelens en in ons geheugen, worden de zaden van het goede en het ware geplant. Dit gebeurt niet in de innerlijke mens, daar toeëigening in de innerlijke mens niet voorkomt. Die komen alleen in de uiterlijke mens voor. In de innerlijke mens bevinden zich goedheden en waarheden. Indien die niet langer aanwezig lijken te zijn, zijn wij enkel nog een uiterlijke of lichamelijke mens geworden. Toch zijn ze door de Heer in de innerlijke mens weggeborgen zonder dat wij ze ervaren, want ze treden niet naar buiten voordat de uiterlijke mens als het ware sterft. Dit gebeurt bijvoorbeeld onder invloed van verzoekingen, rampen, ziekten en tijdens het stervensproces. Ons rationele vermogen behoort ook tot de uiterlijke mens (zie §118) omdat hij zich tussen de innerlijke en uiterlijke mens bevindt. De innerlijke mens werkt via dit rationele vermogen in op de uiterlijke, lichamelijke mens. Indien het rationele vermogen [met de verzoekingen] meegaat, scheidt hij de uiterlijke mens van de innerlijke mens af. Daardoor weten wij niet langer dat er een innerlijke mens bestaat. Ook weten we niet meer wat het verstand en de wijsheid zijn, die [de twee belangrijkste vermogens] van de innerlijke mens zijn.

            270. In smart zult u van de aardbodem eten betekent een miserabele manier van leven. Dit blijkt uit het voorafgaande en het hierna volgende commentaar. Bovendien is leven de innerlijke betekenis van eten.... Zo'n soort leven ontstaat wanneer de boze geesten in ons beginnen te strijden, waardoor de engelen die bij ons zijn, zich moeten gaan inspannen. Dit wordt alleen maar erger naarmate de boze geesten beginnen te domineren. Dan overheersen zij onze uiterlijke mens, terwijl de engelen over onze innerlijke mens heersen. Maar van die innerlijke mens is nog maar weinig over, zodat de engelen nog nauwelijks iets uit deze innerlijke mens kunnen kiezen waarmee zij ons kunnen verdedigen. Vandaar dat wij ons dan ellendig en bang voelen. Dode mensen voelen deze ellende en angst nog zelden omdat zij geen mens meer zijn. Zij menen echter dat zij juist meer mens zijn dan wie dan ook, want zij weten even weinig als het redeloze dier wat het geestelijke en het hemelse niveau is en wat het eeuwige leven is. Net als de dieren kijken zij naar beneden, naar het aardse niveau, of naar buiten, naar het wereldse niveau. Zij kiezen alleen dat wat zij zich hebben toegeëigend en ze geven zich volledig aan hun instincten en zintuiglijke ervaringen over. Dit gebeurt met de volledige instemming van hun rationele vermogen. Daar zij dood zijn, zijn ze niet in staat om enige strijd of verzoeking te doorstaan. Zou zo'n strijd toch bij hen uitbreken, dan zou dit veel te zwaar voor hen zijn en zouden zij nog meer vloek over zichzelf brengen en in een nog diepere helse verdoemenis vallen. Daarom worden zij gespaard, totdat zij in het andere leven komen waar zij niet langer door een verzoeking of van ellende kunnen sterven. Dan moeten zij het zwaarste lot ondergaan. Dit is de geestelijke betekenis van de aardbodem is vervloekt en in smart zult u daarvan eten.

            271. Zolang u leeft betekent tot aan het einde van de Kerk. Want het gaat hier niet over een enkel mens, maar over de Kerk en haar toestand. Het einde van de Kerk is de zondvloed.

            272. Vers 18. Doornen en distels zal hij u voortbrengen en u zult het gewas van het veld eten.

            Doorn en distel betekent de vloek en de verwoesting (zie Hosea 9:6 en 10:8; Jesaja 32: 12-13; Ezechiël 28: 24). Het gewas van het veld eten betekent dat hij als een wild dier zal leven (zie Daniël 4:32; Jesaja 37: 26-27). Want wij leven als een wild dier wanneer onze innerlijke mens zodanig van onze uiterlijke mens is afgescheiden, dat hij alleen nog maar op een zeer algemene manier op de uiterlijke mens kan inwerken. Want datgene waardoor wij een mens zijn, ontvangen we via de innerlijke mens van de Heer. Maar datgene waardoor wij een wild dier zijn, hebben wij van de uiterlijke mens die, gescheiden van de innerlijke mens, op zichzelf niets anders dan een wild dier is....

            275. Vers 19. In het zweet van uw aanschijn zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert omdat u daaruit bent genomen. Want stof bent u en tot stof zult u wederkeren.

            Brood eten in het zweet van uw aanschijn betekent afkerig zijn van het hemelse niveau. Terugkeren tot de aardbodem is terugkeren tot de uiterlijke mens, zoals de mens vóór de regeneratie was. Stof zijn en tot stof terugkeren betekent vervloekt en hels zijn.

            276. (...) Brood betekent al het geestelijke en hemelse dat het voedsel van de engelen is, zonder welk voedsel de engelen net zo min kunnen leven als wij, wanneer ons het brood of het voedsel zou worden onthouden.... De Heer is het brood, omdat al het hemelse en geestelijke [voedsel] van hem komt. Dit leert hij zelf in Johannes:

(...) die mij eet, zal door mij leven. Dit is het brood dat uit de hemel is nedergedaald... Wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven. (Johannes 6: 57-58) 

Daarom zijn brood en wijn symbolen in het heilige avondmaal. Dit hemelse [voedsel] wordt ook door het manna weergegeven.... De laatste generatie van de Oudste Kerk dat onmiddellijk aan de zondvloed voorafging en over wie dit vers gaat, was zo verdorven en ondergedompeld in de zintuiglijke en lichamelijke ervaringen, dat zij niets meer over de waarheid van het geloof wilde horen.... Deze afkeer wordt beschreven als het brood eten in het zweet van uw aanschijn....

 


INHOUD [Genesis 3 : 20 - 24] 

            280. Samenvattend wordt hier de Oudste Kerk en zij die vielen, besproken. Het gaat hier ook over de generaties tot aan de zondvloed, toen deze Kerk uitstierf.

            281. Over de Oudste Kerk die tot het hemelse niveau behoorde. Ook over het leven van het geloof in de Heer dat 'Eva' werd genoemd en 'moeder van alle levenden' (vers 20).

            282. Over haar eerste generatie die nog tot het hemelse geestelijke niveau behoorde. En over de tweede en derde generatie die tot het niveau van het natuurlijke goede behoorden, hetgeen wordt aangeduid door de rokken van vel die YHVH God  voor de mens en zijn vrouw maakte (vers 21).

            283. Over de vierde generatie bij wie het natuurlijke goede begon te verdwijnen. Deze generatie zou vernietigd zijn indien zij niet opnieuw zou worden geschapen en niet via de hemelse aspecten van het geloof zou worden onderricht... (vers 22).

            284. Over de vijfde generatie die al het goede en ware ontbeert. Zij wordt tot de toestand teruggebracht waarin zij vóór de regeneratie verkeerde... (vers 23).

            285. Over de zesde en zevende generaties die zelfs van een theoretische kennis van het goede en het ware waren afgescheden, waardoor zij waren overgeleverd aan hun eerloze liefdes en overtuigingen. Hier werd voorzegd dat zij het heilige van het geloof niet zouden kunnen ontheiligen... (vers 24).

 


DE INNERLIJKE BETEKENIS 

            286. Tot nu toe hebben we de mensen van de Oudste Kerk en hun regeneratieproces besproken. Eerst ging het over hen die eerst als wilde dieren leefden, maar vervolgens geestelijke mensen werden. Daarna ging het over hen die hemelse mensen werden en met elkaar de Oudste Kerk vormden. 9 Toen werden de mensen besproken die [van dit hemelse niveau] vielen en de generaties die na hen kwamen.... De nu volgende verzen bevatten tot aan het einde van dit hoofdstuk een kort overzicht [van alles wat we over] de mensen van de Oudste Kerk [hebben besproken], tot aan de zondvloed toe....

            287. Vers 20. De mens noemde zijn vrouw Eva omdat zij de moeder van alle levenden is geworden.

            De mens is de man van de Oudste Kerk, d.w.z. de hemelse mens. Zijn vrouw en moeder van alle levenden is de Kerk. Zij heet 'moeder' omdat zij de eerste Kerk was. en 'van alle levenden' vanwege het geloof in de Heer die het leven zelf is.

            288. (...) Alleen de Heer [is werkelijk een] mens. Uit hem komen alle hemelse mensen voort, daar zij zijn gelijkenis zijn....

            289. (...) De vrouw is de Kerk en in de alomvattende betekenis het koninkrijk van de Heer in de hemel en op aarde....

            290. [Hieruit volgt] dat zij moeder van alle levenden wordt genoemd vanwege het geloof in de Heer. Want de Heer is het leven zelf. Er kan geen ander leven bestaan waaruit al het leven voortkomt.... [Daarom] worden zij die niet geloven, 'doden' genoemd....

            292. Vers 21. YHVH God maakte voor de mens en zijn vrouw rokken van vellen en bekleedde hen daarmee.

            Dit betekent dat de Heer hen voorzag van het geestelijke en het natuurlijke goede. 10

            294. De rokken van vel betekenen het geestelijke en het natuurlijke goede. Dat dit zo is, kunnen we alleen dank zij een openbaring van de innerlijke betekenis vaststellen. Daarna [kunnen we] door middel van het Woord, waarin we soortgelijke woorden kunnen vinden, [deze betekenis bevestigen]....

            295. (...) Het gaat hier over de eerste, maar vooral over de tweede en derde generatie van de Oudste Kerk....

            296. Dat door vellen... het geestelijke en natuurlijke goede wordt aangeduid, blijkt uit de innerlijke betekenis van Genesis 27: 22-27; Exodus 26:14 en 36: 19; Numeri 4: 6-12.

            297. Het hemelse goede wordt niet bekleed, want dit is het meest innerlijke niveau [van de menselijke intentie] dat met de onschuld correspondeert. Het hemelse geestelijke goede 11 is het eerste niveau [van de intentie] dat wel moet worden bekleed. Hierna volgt dan het natuurlijke goede. Beide niveaus zijn [lager of] meer uiterlijk dan het hemelse goede. Deze niveaus worden met kleren vergeleken en daarom ook wel 'kleding' genoemd. (Zie Ezechiël 16:10; Jesaja 52:1; Openbaring 3: 4-5 en 4:4). Kortom, het hemelse geestelijke goede en het natuurlijke goede corresponderen beide met kleren omdat zij vormen van het uitwendig goede zijn. Vandaar dat wij, indien wij het goede van de naastenliefde hebben ontvangen, in de hemel in schitterende kleren verschijnen. Maar hier verschijnt de mens met een rok van vel, omdat hij nog altijd in een lichaam leeft.

            298. Vers 22. YHVH God zei: Zie, de mens is als een van ons geworden door de kennis van goed en kwaad. Laat hij daarom zijn hand niet uitstrekken om ook van de boom des levens te nemen en te eten, want dan zou hij voor eeuwig leven.

            YHVH God heeft eerst in de eerste persoon enkelvoud gesproken, maar spreekt nu in de eerste persoon meervoud. Dit komt omdat onder 'YHVH God' niet alleen de Heer moet worden verstaan, maar ook de hemel van de engelen. De mens heeft kennis van goed en kwaad betekent dat de mens hemels is geworden, dus wijs en verstandig. Laat hij daarom zijn hand niet uitstrekken, enz. betekent dat hij niet in de mysteriën van het geloof mocht worden onderricht, want dan zou hij nimmer verlost kunnen worden. Dit wordt bedoeld met want dan zou hij voor eeuwig leven.

            299. Dit vers bevat twee mysteriën....

            300. Het eerste mysterie is dat 'YHVH God' de Heer betekent.... [De Heer] heet 'YHVH' omdat alleen hij vanuit zijn essentie werkelijk is, d.w.z. leeft. Hij heet 'God' omdat hij vanuit zijn eigen macht, alles kan. (Zie Jesaja 49: 4-5 en 55:7; Psalm 18:3 en 29-32; Psalm 38:16, 82:1, 89:7, 82:6; Johannes 10: 34-35; Exodus 7:1).... Gebeurt er door de dienst van de engelen, zoals in het eerste hoofdstuk van Genesis, dan wordt de meervoudsvorm gebruikt. In dit [huidige vers wordt ook de meervoudsvorm gebruikt] omdat de hemelse mens, als mens niet met de Heer kan worden vergeleken, maar wel met de engelen....

            301. Het tweede mysterie is dat [de mensen van de Oudste kerk] voor eeuwig vernietigd zouden zijn, indien zij in de mysteriën van het geloof waren onderwezen.... Stel, zij keren de orde van het leven in zichzelf om en proberen dan vanuit zichzelf en vanuit hun toeëigeningen te leven en wijs te worden. Dan gaan ze met hun gewone denken na, of alles wat ze over het geloof hebben gehoord, wel klopt. Daar ze dit vanuit zichzelf doen en daarom op basis van hun zintuiglijke ervaring en van wetenschappelijke feiten [het geloof gaan beoordelen], kunnen ze niet anders dan het geloof ontkennen. Door het geloof te ontkennen, plegen ze echter godslastering en ontheiligen zij het geloof. Dit leidt er uiteindelijk toe dat het hen niets kan schelen dat zij het profane en het heilige met elkaar vermengen. Indien wij ons in die toestand bevinden, zijn wij in het andere leven verdoemd en is er geen enkele hoop meer dat we ooit nog verlost zullen worden. Want de dingen die door ontheiliging met elkaar zijn vermengd, blijven met elkaar verbonden. Zodra er een bepaald idee over het Heilige [in ons denken] opkomt, zullen ook de daarmee verbonden ontheiligde ideeën verschijnen. Daardoor kunnen we nog enkel in de gemeenschap van de verdoemden verblijven....

            303. [De kwaliteit] van ons leven wordt bepaald door datgene waar wij overtuigd van zijn, d.w.z. door alles wat wij aanvaarden en met geheel ons hart geloven. Onze levende ervaring wordt daarentegen niet beïnvloed door datgene waar wij niet van overtuigd zijn, d.w.z. wat wij niet aanvaarden en dat wij niet met geheel ons hart geloven. Dit betekent dat wij niet in staat zijn om het heilige te ontheiligen, zolang wij niet overtuigd zijn [dat het heilig is].... Als wij zo zijn, wordt er in het Woord over ons gezegd dat wij 'verwoest' zijn, d.w.z. dat we geen overtuiging meer bezitten. Dan is het voor ons ook niet meer schadelijk als de innerlijke betekenis van het Woord aan ons wordt onthuld. Want dan zijn wij als zienden die niet zien en als horenden die niet horen (vergelijk Jesaja 6: 9-10). De mysteriën van het geloof worden daarom aan ons onthuld wanneer wij verwoest zijn en niets meer met geheel ons hart geloven. Want daardoor zijn wij niet in staat om deze mysteriën te ontheiligen (zie Jesaja 6: 11-12).... Dit was de reden waarom de mensen van voor de zondvloed uit de hof van Eden werden verdreven en werden verwoest, net zolang tot zij niets meer van het ware konden aanvaarden.

            305. Vers 23. Toen zond YHVH God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij was genomen.

            Uit de hof van Eden weggezonden worden betekent van alle hemelse verstand en wijsheid ontdaan zijn. De aardbodem bewerken, waaruit hij was genomen is weer net zo lichamelijk worden als hij was voordat hij werd geregenereerd....

            306. Vers 24. Hij verdreef de mens en hij stelde ten Oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.

            De mens verdrijven is de mens zodanig te ontdoen van alle wil tot het goede en het hemelse verstand van het ware, dat hij van deze twee vermogens wordt gescheiden. Hierdoor was hij niet langer een mens. Cherubs stellen in het Oosten betekent dat de mens niet meer in staat is om het mysterie van het geloof in te gaan. Want het Oosten van de hof van Eden is het hemelse niveau waaruit het hemelse inzicht voortkomt. De cherubs zijn de voorzienigheid van de Heer, waardoor zo'n mens niet het geloof kan binnengaan. Het vlammend zwaard betekent de eigenliefde met haar waanzinnige begeerten.... De weg tot de boom des levens bewaken is dat het de mens onmogelijk wordt gemaakt om het heilige te ontheiligen.

            307. Hier gaat het over de zesde en zevende generatie die door de zonvloed werden vernietigd....

            310. (...) De voorouders die tot de Oudste Kerk behoorden, waren hemelse mensen. In hen waren hemelse zaden geplant, waardoor hun nakomelingen ook een kiem van hemelse oorsprong bij zich droegen. Het zaad dat uit de hemel voortkomt is zodanig dat de liefde over de gehele levende ervaring heerst en haar tot één geheel maakt. Onze levende ervaring bestaat immers uit twee delen: de intentie en het onderscheidingsvermogen. De intentie omvat de liefde - d.w.z. het goede. Het onderscheidingsvermogen omvat het geloof - d.w.z. het ware. Vanuit de liefde (of het goede) hadden deze hemelse mensen een innerlijke ervaring van het geloof (of het ware). Daarom vormde de levende ervaring bij hen één geheel. Bij de nakomelingen van deze mensen is er nog een kiem [van deze eenheid] aanwezig. Indien zij zich echter van het ware en het goede afkeren, dreigt er voor hen een zeer groot gevaar. Hun levende ervaring wordt hierdoor volkomen misvormd, waardoor deze in het andere leven nauwelijks meer kan worden hersteld. Bij mensen die geen hemelse kiem, maar wel een geestelijke kiem in zich dragen, is de situatie geheel anders. Dit geldt voor de mensen van na de zondvloed en ook voor ons die in deze tijd leven. Wij bezitten de liefde niet langer en dus ook niet een intentie die op het goede is gericht. Wij kunnen echter wel een geloof ontvangen, d.w.z. een verstand van het ware. Dank zij dit geloof... kunnen wij min of meer onderwezen worden in de naastenliefde. Dit gebeurt op een andere manier (dan bij de hemelse mens). Bij ons gebeurt dit door middel van het geweten dat de Heer ons heeft geschonken. Dank zij dit geweten kunnen wij tot een ervaringskennis van het ware en het goede komen. Dus is [de structuur van onze levende ervaring] volkomen anders dan die van de mensen van voor de zondvloed....

            311. De toestand waarin de mensen die in de zondvloed werden vernietigd, in het andere leven verkeren, is zodanig dat zij zich niet in de wereld van de geesten kunnen bevinden en zij dus niet bij de andere geesten kunnen verblijven. Zij bevinden zich in een hel die van alle andere hellen is afgescheiden [want anders zouden zij die andere geesten in hun verderf meesleuren]....

            313. (...) De Oudste Kerk wordt 'mens' genoemd. 'Adam', omdat hij uit de aardbodem 12 genomen is. Dit wil zeggen: eerst was hij geen mens. Maar via een regeneratieproces is hij door de Heer tot een nieuw mens geworden....

 

 


De binnenkomst van de mens in het eeuwige leven

(vervolg) 

            314. Nadat de geestelijke engelen... de opnieuw tot leven gewekte mens -d.w.z. de ziel- in het genot van het geestelijk licht hebben gesteld, is hij in staat om om zich heen te kijken. De engelen dienen hem in alles wat hij zich in deze toestand ook maar kan wensen. Zij onderwijzen hem over al datgene wat tot het andere leven behoort, voor zover hij in staat is om dit te begrijpen. Indien hij zich in een toestand van het geloof bevindt, tonen zij hem -als hij dit wenst- ook de wonderen en de grootheden van de hemel.

            315. Wanneer hij zodanig is dat hij niet onderwezen wenst te worden, verlangt hij er naar om bij de engelen weg te gaan. Dit ervaren zij zeer duidelijk, want in het andere leven worden alle ideeën die tot het denkvermogen behoren aan de anderen medegedeeld. Indien hij er naar verlangt om bij hen weg te gaan, maakt hij zich van hen los. Maar het is niet zo dat de engelen hem dan verlaten, want zij hebben iedereen lief en zij verlangen er naar om iedereen te dienen, hen te onderwijzen en hen naar de hemel te dragen. Hieruit bestaat hun grootste genoegen.

            316. Wanneer de ziel zich op deze wijze [van de engelen] afkeert, vangen de goede geesten haar op. Als zij zich dan temidden van hen bevindt, wordt ze ook hier door alle geesten geholpen. Maar als haar leven in de wereld zodanig is geweest, dat ze niet in staat is om temidden van de goede [geesten] te blijven, verlangt ze er naar om ook bij hen weg te gaan. [Dit proces herhaalt zich steeds opnieuw], totdat zij uiteindelijk in een omgeving is terecht gekomen die geheel overeenstemt met [de kwaliteit] van het leven dat zij leidde toen ze nog een lichaam had. Nu zij naar dit soort leven is teruggekeerd, ontstaat er een nieuw begin. Sommige zielen worden na langere of kortere tijd van hieruit naar de hel gebracht. Zielen die echter in de toestand van het geloof in de Heer zijn, worden vanuit dit nieuwe begin stap voor stap naar de hemel geleid.

            317. Sommige zielen worden langzaam, andere zielen juist wat sneller naar de hemel geleid. Ik heb zelf gezien dat sommige zielen zelfs onmiddellijk na hun dood naar de hemel werden gebracht....

Emanuel Swedenborg.


notities van de vertaler:
  1. Bij Swedenborg corresponderen ideeën met de hogere hemelen. Zij zijn de oertypen of oervormen die zich in het denkvermogen van God bevinden. Daar de overledene nu van de lagere hemelen bewust wordt, wordt zijn vermogen om de ideeën in het denkvermogen te ontvangen, steeds zwakker.
  2. Swedenborg gebruikt het woord ratio om dat menselijk vermogen aan te duiden, waardoor wij in staat zijn om onze zintuiglijke ervaring vanuit een hemels licht te begrijpen. Het rationele vermogen is in staat het evenwicht tussen hemelse en aardse invloeden te bewaren.
  3. Swedenborg gebruikt de aanduiding natuurlijke goede als de natuurlijke, onbewuste drang om het goede te doen.
  4. Waardoor er een individuele persoonlijkheid tot ontwikkeling komt.
  5. Dit is een enigszins onduidelijke passage. Swedenborg probeert hier het onderscheid tussen metaforen en symbolen duidelijk te maken. Indien we zeggen dat iemand honger heeft als een paard, gebruiken we een metafoor. Zijn honger wordt vergeleken met die van een paard. Maar de naam 'paard' verwijst naar een symbool dat zich in de verschillende werelden op verschillende manieren uitdrukt die onderling met elkaar corresponderen. In de fysieke wereld drukt dit symbool zich uit als een paard. Met andere woorden, een symbool drukt de verticale metafysische relaties (of correspondenties) tussen de manifestaties in verschillende werelden uit, terwijl een metafoor een poëtische of conventionele relatie uitdrukt tussen twee verschijnselen die tot dezelfde wereld behoren. Bij een metafoor gaat het dus om een horizontale relatie die niet van metafysische aard is.
  6. De zintuiglijke ervaring behoort tot het psychische niveau van de werkelijkheid, terwijl een slang tot het fysieke niveau behoort. Er is hier dus sprake van een verticale relatie tussen de zintuiglijke ervaring en een slang. Daarom symboliseert de slang hier de zintuiglijke ervaring.
  7. Swedenborg verstaat onder het ware van het geloof alle waarheden die wij nog niet tot een deel van onze levende ervaring hebben gemaakt en die deel zijn geworden van onze theoretische kennis die wij in ons geheugen bewaren.
  8. Onder het goede van de liefde verstaat Swedenborg de hemelse liefde, d.w.z. de liefde tot de Heer.
  9. Dit werd in de vorige twee hoofdstukken besproken.
  10. Het geestelijke goede wordt door Swedenborg ook wel het 'goede van het geloof' genoemd. Dit verwijst naar het vermogen van een mens om datgene wat hij gelooft in het dagelijks leven tot uitdrukking te brengen. Zijn intentie wordt op die manier door zijn onderscheidingsvermogen geleid. Dit drukt zich bijvoorbeeld in de naastenliefde uit.
  11. Dit hoogste geestelijke niveau komt uit het hemelse niveau voort. Dit drukt zich uit in het goede van het ware, d.w.z. in goede daden die door ware kennis worden gemotiveerd.
  12. Hebreeuws: Adamah.

 

 

 

 

Nederlandse vertaling door Dr. Daniel van Egmond.

Digitale Uitgave Swedenborg Boekhuis NL 2006

home