Emanuel Swedenborg als Geestelijk Wegbereider

van het Duitse Idealisme

en de Duitse Romantiek

 

Swedenborg Essay door Ernst Benz

 

 

De wijze, waarop de leer van Emanuel Swedenborg in Duitsland ingang vond, en het lot dat deze leer in het Duits-geestelijk leven van de 18e en 19e eeuw onderging, is zo merkwaardig uiteenlopend dat het wellicht nuttig is dit lot met een kleine fabel te verduidelijken. De fabel zou ongeveer zo luiden: Een grote Geest van het Noorden, begiftigd met kennis van hemel en aarde, vertrok naar een zuidelijk gelegen land en predikte aldaar. Spoedig verzamelden zich om hem heen de stillen in den Lande, de gelovige zielen, de dichters en zieners. En een van hen sprak: "Deze man spreekt van dingen die hemel en aarde bewegen. Of hij een der oude profeten is weten wij niet, maar dat hij uit God spreekt, dat weten wij." Maar de farizeeërs, schriftgeleerden en professoren der Hoge Scholen voegden zich bij hen, zij murmureerden tegen hem en schudden hun hoofden. Een van hen zei: "Waarlijk, nooit zag de wereld een groter dwaas dan deze." En zij spraken onderling af dat hij een zot was, en dat men hem niet zouden kennen. Maar de stillen in den lande, de gelovige zielen, de dichters en zieners bleven in hem geloven, en hij ontstak in hun zielen en zinnen een krachtig inzicht en een krachtig vormgevend vermogen in de werken van kunst en geest; en in dit land ontsproot uit het zaad van de dwaas een wonderbaarlijke bloem. De voorlopige uitleg van de fabel is deze: De verbreiding van Swedenborgs leer vond plaats in de zeventiger jaren van de 18e eeuw, in een tijdperk waarin het scheen dat de nieuwe rationalistische en mechanistische filosofie behalve in Frankrijk en Engeland, nu ook in Duitsland definitief had gezegevierd. Swedenborg had dit nieuwe Rationalisme al tijdens het onderricht in zijn jeugdjaren bestudeerd en door zijn natuurwetenschappelijk en religieus inzicht overwonnen. Daarom zag hij af van het werken temidden van filosofen en geleerden met een rationalistisch stempel waarmee de Duitse academies en universiteiten bevolkt waren. Hij werd het eerst door die kringen ontdekt die het Rationalisme reeds hadden overwonnen: de voorgangers van het latere Piëtisme, de aanhangers van de weer opkomende Theosofie, en de hoofden der Opwekkingsbeweging.

De eerste die in deze kringen volledig begrip had voor de leer van Swedenborg was Friedrich Christoph Oetinger, grondlegger van de Schwäbische Theosofie. Oetinger ging zo ver in zijn vererende waardering voor Swedenborg, dat hij in hem een belangrijke schakel in de ontwikkelingsgang van de goddelijke openbaring en de Christelijke heilsleer zag.(...) Via Oetinger voert de stroom van Swedenborgs ideeën naar Schelling en Hegel, de grote geestelijke erfgenamen van Oetinger. Ook Goethe sloot zich niet af voor de overweldigende visioenen van de filosoof uit Stockholm, integendeel, hij liet zich in zijn Faust door hem inspireren. Lavater bracht zijn visie op de hemel over in de taal van de Opwekkingsbeweging met zijn werk Uitzicht op de eeuwigheid, en liet zich in wat zijn ideeën over fysiognomie betreft ten sterkste beïnvloeden door Swedenborgs kennis over het verband tussen lichaam en ziel. Het geestelijk erfgoed van Swedenborg lijkt in de Duitse Romantiek nog het meest verheven uit te komen in de Geestelijke Liederen van Novalis. De vriendschapscultus van de Romantiek en de romantische betekenis van liefde en huwelijk doen sterk denken aan de ideeën van Swedenborg. De godsdienstfilosofie van Franz von Baader staat in het teken van het innerlijk aanvaarden van Swedenborgs opvattingen, en op protestantse bodem is het Jung-Stilling die met zijn Scènes uit het rijk der geesten de overleveringen van Swedenborg voortzet.(...)

Hoe zijn nu de drie voornoemde fasen van Swedenborgs invloed op de Duitse geestenwetenschappen verlopen ? Het duidelijkste voorbeeld voor een eerste, onbevangen beoordeling van Swedenborg is Friedrich Christoph Oetingers: Wereldlijke en hemelse filosofie van Swedenborg en anderen, tegen het licht gehouden ter toetsing van het beste; Frankfurt-Leipzig 1765. Hier doen zich twee vragen voor. Vanuit welk perspectief wordt Swedenborg aan zijn Duitse tijdgenoten voorgesteld, en wat wordt als het belangrijkste en meest doorslaggevende in zijn persoon en leer naar voren gebracht ? De eerste vraag is alleen te beantwoorden wanneer men rekening houdt met de algemeen Christelijk-geschiedkundige visie van waaruit Oetinger de afzonderlijke historische personages beoordeelt. Zijn visie op de geschiedenis beweegt zich in de tradities van Bengel, de apocalyptische schrijver uit Schwaben: De wereldgeschiedenis is in wezen een heilsleer. Zij wordt bepaald door een onweerlegbaar heilsplan dat reeds bij de schepping vaststaat en de wereld leidt naar haar doel, het rijk Gods, dat in eeuwigdurende strijd met de tegengoddelijke krachten zichzelf door de hele geschiedenis heen, telkens opnieuw baart. Het innerlijk verloop van de wereldgeschiedenis voltrekt zich als een onophoudelijk voortgaande ontsluiting der goddelijke openbaring. Dit zichtbaar maken van God wordt door alle tijden heen voortgestuwd door de Heilige Geest, die daardoor als de eigenlijke beweger der wereldgeschiedenis zichtbaar wordt. Deze zienswijze - de Heilige Geest als het alom tegenwoordige en werkende historische principe te erkennen - brengt Oetinger tot een consequentie die in vergelijking met de orthodox-Christelijke opvatting over de geest en de openbaring, als nieuw en revolutionair werd aangezien. Volgens de orthodox kerkelijke opvatting is de onmiddellijke Openbaring Gods met de vervulling van de oud-testamentische profetie in de persoon van Jezus Christus en met de werking van de geest in de oergemeente historisch afgesloten. In de rechtstreekse openbaring zijn de geschriften van het oude en nieuwe testament van alle kanten belicht. Maar Oetinger komt hier tot een ander conclusie: Er is geen eenmalige Openbaring, zij is niet voorgoed afgesloten maar gaat door; door alle ontwikkelingen heen begeleidt zij de geschiedenis naar haar doel en einde. Elk tijdperk heeft zijn unieke, nieuwe vorm van Openbaring, gelijk lopend aan de categorieën van het denken, de ervaring van het transcendente, en de wetenschappelijke verworvenheden. Vanuit deze zienswijze krijgt de persoon en de leer van Swedenborg voor Oetinger bijzondere betekenis. Voor hem is Swedenborg de profeet van zijn tijd, in wie de Heilige Geest in eigentijdse vorm verschijnt en de openbaring verder ontwikkelt en uitlegt.

Doorslaggevend voor Oetingers visie op het werk van Swedenborg is het volgende: Swedenborg is niet zomaar een profeet en ziener, hij hoort thuis in de reeks van grote vormgevers van goddelijke openbaringen, die van tijd tot tijd worden geroepen om het kwaad in het Rijk Gods uit te werpen. Zo stelt Oetinger de Noordse Ziener op een lijn met hen, die de goddelijke openbaring ontsluieren - vanaf de oud-testamentische profetieën, over de oerkerk van Luther, en via deze over Jakob Böhme naar de grote mystici van de 17e eeuw. Iedere tijd, zegt Oetinger, heeft haar eigen vorm van Openbaring. Oetinger beoordeelde zijn tijd als die van het beginnende ongeloof, als het tijdperk van een zelfverzekerd ratio, dat alleen gelooft wat zij denkt te kunnen bewijzen. Juist daarom heeft God zich voor deze tijd een geleerd man uitgezocht; een filosoof en wiskundige, een eigentijds geleerde die de ongelovige, nieuwe wetenschappers zal onderwijzen. Zo schrijft Oetinger in het voorwoord van bovengenoemd werk: Hiermee overhandig ik de lezer iets zeer opmerkelijks ter beoordeling van wat God in de tegenwoordige tijd verkondigt... Het ongeloof in de wereld heeft God er toe gebracht, een beroemd filosoof tot verkondiger van hemelse wetenswaardigheden te bestemmen. Deze filosoof heeft zijn voorstellingsbeelden middels de wiskunde aanschouwelijk gemaakt. Men zegge derhalve niet, dat het louter verbeeldingen zijn. De met vaste overtuiging gebrachte ervaringen zijn geen verbeelding, deze ervaringen zijn invloeiingen van hemelse intelligentie, gegeven door de Heer. Wanneer men zegt, 'Wij hebben Mozes en de Profeten,' zo staat het een ieder vrij, ze niet te lezen. In zijn latere geschriften heeft Oetinger wederom getracht Swedenborgs specifieke heilsboodschap voor zijn tijdgenoten te belichten; in het tijdperk van de rationalistische filosofie redeneert men immers vanuit een mechanisch en fysiek standpunt, men loochent het bestaan van een geestelijke wereld. Het zijn juist deze elementen van de Christelijke verkondiging, waar de eigentijdse filosofie betweterig en met verachting aan voorbij gaat, maar die nu door Swedenborg - zelf een geleerde in het bezit van de hoogste wetenschappelijke kennis van zijn tijd - belicht en verduidelijkt worden, ondanks de tegenwerkende tijdgeest. In deze hachelijke tijden, waarin men door eigenliefde is afgeraakt van de gelijkgezindheid, heeft God ons Swedenborg gezonden om hulp te bieden in de uiterst belangrijke kwestie van de toestand en de innerlijke gesteldheid van de mens na zijn dood. Hierin was Jacob Böhme hem al voorgegaan, maar hij bezat niet de wetenschap en de disciplines van optiek, mechanica, architectuur en geometrie. Maar, zei Böhme zelf, ook al zou dit het geval zijn geweest, dan had hij toch als professor publicus tegenover een leek gestaan, en daarom heeft God Swedenborg gevonden, iemand die in hoge mate een meester in deze disciplines was, die een onschuldige jeugd achter zich had, en rein van zeden was opgevoed, en niet gaf om eer, rang en rijkdom: God heeft hem voorbereid, heeft hem als David gevonden, om op deze sceptische, in onzekerheid verkerende aarde een nieuw en uitzonderlijk helder licht te ontsteken. Natuurlijk is Jacob Böhme's openbaring belangrijk minder veelomvattend dan die van Swedenborg, maar dat komt omdat hij zich niet in wetenschappelijke termen kon uitdrukken zoals het voor een gestudeerd man nodig was, en daarom heeft God Swedenborg laten optreden. Maar zoals het met alle Openbaringen Gods is, namelijk dat zij niet geschieden zonder de wetten van ordening, waar God zich strikt aan houdt, zo moest ook bij Swedenborg een zekere ordening volgens de algemene wetten en rechten van de onzichtbare wereld zijn. Dan is het alsof er een stortvloed van regen op het land valt: hij komt neer waar dorst is, en wat in staat is de regen op te nemen.

Omdat Swedenborg nu, evenals Leibnitz, zeer ervaren was in de wetenschap der kosmologie, viel hem na de voorbereiding in zijn jeugd de openbaring toe. Maar hij heeft die wetenschap volgens hedendaags gebruik vanuit de wetten der mechanica, 'ratione ex figura et motu', leren kennen, en volgens dit model bevatte hij de Openbaring Gods. Jacob Böhme zag het binnenste van de wezens, komende uit de eerste bron van de zeven geesten - wat een verklaring is van Ezechiel hoofdstuk 1 en 10. Maar bij Swedenborg gaat het niet zozeer om het noodzakelijke en wezenlijke zelf, maar om wat God in de onzichtbare wereld hierover beschikt. Hier moet zeker een groot onderscheid worden gemaakt in de Openbaringen van deze twee mannen. [Oetinger] Swedenborg is dus niet zomaar iemand, integendeel, hij wordt met de glans van een luisterrijk aureool omgeven, hij verschijnt hier als modern werktuig voor de vervolmaking der openbaring, en als de engel die met het nieuwe evangelie de oude evangeliën ontsluiert, verdiept en verduidelijkt. Daarmee wordt aan zijn geschriften en leringen een unieke autoriteit toegekend die zijn leer heel dicht in de buurt van de Heilige Schrift brengt. Vanaf dit punt kan ook de tweede vraag worden beantwoord: Wat is het, dat Oetinger in Swedenborgs persoon en leer als zo belangrijk en bepalend ziet? Hier kan men een opvallend verschil constateren ten opzichte van latere meningen over Swedenborgs leer en persoon: Vanaf 1766, het jaar waarin Kant zijn strijdschrift tegen Swedenborg publiceert, kent men de Zweedse filosoof nog slechts onder het nauwe, eenzijdige perspectief van de geestenziener die met overleden bewoners van het geestenrijk verkeert. Maar Oetinger liet zich niet verblinden door zekere sensationele, in het oog springende gebeurtenissen. Hij onderkende in Swedenborgs leer vooral diens kennis van eenheid van de natuurlijke en bovenzinnelijke wereld, de overeenstemming van kosmologie en theologie, de overeenstemming van het stoffelijke en geestelijke universum of, zoals hij het zelf noemt, de eenheid van zijn wereldse en hemelse filosofie. Precies daarin ligt voor hem Swedenborgs heilsboodschap: Voor de contemporaine natuurwetenschap is de eenheid van het universum uiteengevallen; de natuurwetenschap keert zich af van het geloof en dwaalt af naar een demonische zelfoverschatting tegenover de goddelijke openbaring. Maar Swedenborg bezit het ware Christelijke universalisme waarin de werkwijze en kennis van het moderne natuurwetenschappelijke denken verder wordt ontwikkeld, en dat tot een nieuw, dieper ontsluiten van de Christelijke openbaring en heilswaarheid leidt. Swedenborg verbindt zijn inzicht in de natuur met het inzicht in de geheimenissen van de geestelijke wereld, hij ziet in de ontwikkelingsgang der natuur de wetten en bewegingen van de geest die in het verborgene werkt. In één oogopslag omvat hij de wetten van de geestelijke wereld en de analogieën in de bewegingen der elementen en in de krachten der natuur. Zo heeft Oetinger getracht, recht te doen aan beide aspecten van Swedenborg - de natuuronderzoeker èn de ziener -; hij plaatste hem hiermee in de gelederen van de universele geesten uit het Duitse verleden die, door eveneens de blik op het wezenlijke te richten, de erkentenissen der aardse en bovenaardse wetten ten deel vielen, zoals Jacob Böhme en Leibnitz. (...)

Een jaar later, in 1766, volgde een terugslag op de gunstige beoordeling die de kennis van Swedenborg ten deel viel. De jonge Kant liet een boek verschijnen met de titel: Dromen van een geestenziener, toegelicht door dromen van een metafysicus. Dit geschrift opende de aanval op Swedenborg. De heftigheid, de irritatie waarmee dit geschiedde zou men van de latere Kant onmogelijk meer kunnen verwachten. Ja, Kant zegt tenslotte openlijk, dat hijzelf geneigd is het zien van geesten en het ontvangen van bovennatuurlijke ingevingen in feite te beschouwen als een pathologisch fenomeen, dat niet de filosoof aangaat maar eerder de arts. Daarom neem ik het de lezer in geen geval kwalijk als hij, in plaats van de geestenzieners voor een soort halfgare bewoners van een andere wereld aan te zien, deze kortweg betitelt als kandidaten voor het hospitaal, waarmee elke verdere gedachte daarover overbodig wordt. Kant gaat zelfs bij Gargantua te rade om het bewijs te leveren hoe belachelijk Swedenborg wel is. De scherpzinnige Hudibras had het raadsel eigenlijk al voor ons opgelost toen hij zei: 'Wanneer een hypochondrische wind in de ingewanden woedt, is het heel belangrijk welke richting deze neemt. Gaat hij naar beneden dan wordt het een sch..., maar stijgt hij op, dan is het een verschijning of een geheiligde ingeving. In het tweede deel van Kants geschrift staat vervolgens een meer nauwkeurige beschrijving van enkele van de leerstellingen van Swedenborg, die door Kant zonder uitzondering Schwedenberg wordt genoemd. Na het aanhalen van de verschillende openbaringen besluit Kant: Ik ben het moe, de tomeloze hersenspinsels van de ergste dweper aller tijden over te schrijven, of door te gaan tot aan zijn beschrijving van de toestand na de dood. Wat hij rechtstreeks aanschouwde is meestal door mij weggelaten omdat dergelijke wilde hersenkronkels alleen maar de slaap van de lezer zouden verstoren. Uit deze drieste bespotting komt één ding naar voren: Dit geschrift van Kant is geen koel-wetenschappelijke uiteenzetting, maar de ontlading van een bewogen gemoedsaandoening waarmee Kant zich wilde bevrijden van de indruk die het werk van Swedenborg op hem maakte. (...)

Filosofie-historisch gezien komt in de afwijzing van Kant de algemene attitude van een generatie filosofen van het Duitse Rationalisme naar voren, die betrokken zijn bij de nieuwe natuurwetenschappelijke ontdekkingen der Fransen, Engelsen en de school van Christian Wolff. Men is de supra-naturalistische systemen moe, èn de hemelse ingevingen en openbaringen. In plaats van de grote lijnen achter het Al te bevroeden wil men liever minder weten, maar dan ook het weinige dat bepalend is. (...) Wat waren nu de gevolgen van deze botte afwijzing voor de Duitse beoordeling van de Noordse ziener? Niets in deze eeuw werkte zo dodelijk als de doem der belachelijkheid. Kant heeft deze vloek over Swedenborg uitgesproken, en hij werkte. Voor de Duitse universiteiten en academies, en voor de schoolse filosofie bleef Swedenborg dat, wat Kant van hem had gemaakt - een aartsdweper en dwaas waarop men zich niet in alle ernst kon beroepen zonder zichzelf belachelijk te maken. Dit zou ook de moedige voorvechter van Swedenborg in Duitsland, Friedrich Christof Oetinger, ondervinden. Onmiddellijk na de verschijning van Kants geschrift werd hij het voorwerp van talrijke aanvallen en vijandigheden van de zijde van natuurkundigen en theologen. Oetinger heeft niet nagelaten om Swedenborg een brief te schrijven waarin hij de situatie uitvoerig met hem besprak. Hij bracht hem openhartig en duidelijk zijn positie onder ogen en noemde hem na de geleden vervolgingen een getuige der waarheid. Even noodlottig is een tweede gevolg van de veroordeling door Kant: In Duitsland zag men Swedenborg van nu af aan - àls men al over hem sprak - alleen nog in de karikaturale vertekening die Kant van hem had ontworpen. Deze karikatuur heeft dus het oorspronkelijke historische beeld bijna geheel vernietigd.

De Duitse Swedenborg-mythe werd niet geschapen door zijn vriend Oetinger, maar door zijn vijand Kant. Men kon slechts vasthouden aan dat vertekende beeld van de curieuze geestenziener, die in het geschrift van Kant wordt opgevoerd als een zekere mijnheer Schwedenberg zonder ambt en bediening. Zo is dus, in het Duits-historisch besef, de universele onderzoeker, filosoof en visionair Swedenborg veranderd in een bizarre spiritist. Vergeten is de grote natuuronderzoeker Swedenborg, die de geheimen van de elektriciteit doorgrondde en op basis van talrijke nieuwe experimenten een baanbrekend werk over het magnetisme liet verschijnen; vergeten de psycholoog Swedenborg, die nadacht over het raadsel van de samenhang tussen geest, ziel en lichaam; vergeten de mathematicus Swedenborg, die belangrijke astronomische en geografische berekeningen maakte; vergeten de geoloog Swedenborg, die de vorming van gesteente en metaal verduidelijkte, die de ondergrondse wateren onderzocht, die een wetenschappelijke onderzoeksmethode uitwerkte over de toepassing van fossielen ter verduidelijking van gesteentevorming; vergeten de practicus, mechanicus en uitvinder Swedenborg, die als mijnbouwassessor alle grote en kleine suggesties op technisch gebied onderzocht, die talloze uitvindingen op het gebied van de mijnbouw deed, die de opbrengst van de Zweedse mijnbouw enorm deed stijgen en zijn koning veel geld inbracht, die een ontwerp voor een onderzeeboot maakte welke de vijand veel schade kon berokkenen; van wie de eerste schets voor een stoommachine bestaat, een ontwerp voor een luchtdruk-machinegeweer, het model van een vliegtuig [1714], een rekenmachine en een kwikzilverpomp; die een nieuwe methode voor de berekening der geografische lengte uitvond, en de vele andere technische prestaties met betrekking tot het project voor het grote verbindingskanaal tussen Göteborg en de Oostzee. Maar op de executie van Swedenborgs leer door Kant volgde een natuurlijke en in zekere zin algemeen menselijke reactie; men kwam tot de overweging dat een mens die zo verguisd wordt ook een goede zijde moet hebben. Zo droeg het harde oordeel van Kant er toe bij - overigens zeer tegen zijn bedoeling in - dat Swedenborg ijverig gelezen werd, zij het in het geheim. Men schreef niet openlijk over hem, zijn naam werd niet genoemd als men zich in boeken op hem wilde beroepen; maar men las hem en kon hem niet genoeg lezen. In stilzwijgend verzet tegen zijn verkettering ontstond een Swedenborg-beweging, waartoe in het bijzonder de moedige geesten, de buitenstaanders, de dwepers, de radicalen behoorden. Weliswaar wordt Swedenborg niet de gangmaker van de Duitse schoolfilosofie - of het zou in negatieve zin moeten zijn doordat zij zich afkeerde van zijn dweperij - maar wel wordt hij de geheime inspirator voor allen die de schoolfilosofie de rug toekeren. Hij is op filosofisch gebied de bezieler van het Duitse Idealisme van Hegel en Schelling, die de tradities van Oetinger voortzetten en met de herontdekking van de Duitse mystiek en Jacob Böhme tegelijkertijd ook de ideeën van Swedenborg weer oppakken. Men schreef niet openlijk over hem, zijn naam werd niet genoemd als men zich in boeken op hem wilde beroepen; maar men las hem en kon hem niet genoeg lezen. In stilzwijgend verzet tegen zijn verkettering ontstond een Swedenborg-beweging, waartoe in het bijzonder de moedige geesten, de buitenstaanders, de dwepers, de radicalen behoorden.

Weliswaar wordt Swedenborg niet de gangmaker van de Duitse schoolfilosofie - of het zou in negatieve zin moeten zijn doordat zij zich afkeerde van zijn dweperij - maar wel wordt hij de geheime inspirator voor allen die de schoolfilosofie de rug toekeren. Hij is op filosofisch gebied de bezieler van het Duitse Idealisme van Hegel en Schelling, die de tradities van Oetinger voortzetten en met de herontdekking van de Duitse mystiek en Jacob Böhme tegelijkertijd ook de ideeën van Swedenborg weer oppakken. Op religieus gebied wordt Swedenborg de animator van de theosofie en de mystiek van Franz von Baader, die op protestantse bodem de gangmaker is voor de Opwekkingsbeweging, en in het bijzonder bij Jung-Stilling en bij Lavater. Samenvattend is Swedenborg de grote opwekker van al die geestelijke krachten, die leiden tot een overwinning van het wetenschappelijke, religieuze, theologische en artistieke Rationalisme in Duitsland. Door de Duitse schoolfilosofie veroordeeld, wordt Swedenborg tot leraar van de buitenbeentjes die de scheppers van de filosofie, poëzie en religie van de volgende eeuw zouden worden. Het is ondoenlijk om in dit bestek de veelheid van ideeën en suggesties op te nemen, die door Swedenborg op de leiders van het Duitse Idealisme en de Duitse Romantiek overgedragen werden; vooral omdat hiervoor geen enkel voorbereidend werk gedaan werd, zelfs niet het meest eenvoudige. De oorzaak daarvoor moet voornamelijk gezocht worden in het feit, dat Swedenborg zelfs daar waar zijn directe invloed merkbaar was, nauwelijks met name genoemd werd. Bovendien zou het opsporen van de nawerking van die invloed moeten gebeuren met de aandacht en ijver van een wichelroedeloper en - bovenal - een feilloos invoelingsvermogen in zijn gedachten vereisen. (Notitie van de redactie: op dit punt volgt een ruim 16 pagina's bevattende wetenschappelijke vergelijking naar de hoofdbeginselen van Schellings en Swedenborgs filosofie als voorbeeld en bewijs van de perceptie van Swedenborg. Deze vergelijking kan hier wegens plaatsgebrek niet worden opgenomen.) Zo zijn bij Schelling een reeks van ideeën waar te nemen, die onmiskenbaar zijn gevormd onder invloed van Swedenborg's inzichten en intuïtities. Vooral de specifiek grote gedachten zijn het waarin Schelling zich met het religieuze inzicht en de existentiefilosofie van de Duitse Romantiek, diep geraakt toont en waartoe hij beslissend heeft bijgedragen. De gedachte van de innerlijke samenhang van natuur en geestelijke wereld, de opvatting van de mens als middelpunt der schepping waarin zich het lagere Zijn naar een hoger Zijn verheft en dit omvormt; de gedachte van een geestelijke substantie; de erkentenis van de oneindige veelsoortigheid van de geestelijke wereld, en de gedachte van de natuur als hiëroglief. Tenslotte het diepzinnige concept van het geheim van dood en leven dat achter al deze afzonderlijke ideeën staat, en dat door de idee van de menswording van de zoon, de doorwerking van het transcendente in natuur en geschiedenis, de verborgen werking van de geest in de uiterlijke wereld, en door de uit tegenstellingen zich vormende vrijheid wordt bepaald. Dit zijn maar enkele voorbeelden om Swedenborgs invloed aan te tonen, maar het is zeker niet teveel gezegd dat men op grond hiervan Swedenborg inderdaad als de grote animator van de Duitse geestes- en geloofsgeschiedenis kan zien. De geesteswetenschap zal er goed aan doen, eerherstel te betrachten voor de wezenlijke betekenis van de grote Zweed, aangezien door hem de natuur- en godsdienstfilosofie van Jacob Böhme aan een nieuwe tijd werd doorgegeven, en om de vèrstrekkende invloed die Swedenborg direct of indirect op de grote, Duitse denkers van het Idealisme en de Romantiek had, verder te onderzoeken.

Krause, een leerling van Schelling en een van de weinigen die heeft getracht een wetenschappelijke redding van Swedenborg te bewerkstelligen, heeft het bij het rechte eind als hij in een kort overzicht over Swedenborgs systeem [verschenen in München onder de titel: De geest van de leer van Swedenborg] samenvattend schrijft: Het viel mij [Krause] op dat in iedere voorstelling van de geschiedenis der filosofie en de geschiedenis van de Christelijke leerstelligheid, Swedenborgs leer, die men meestal slechts van horen-zeggen kent als een fantastische geestenzienerij, bijna totaal verzwegen of verkeerd beoordeeld wordt. Een onrecht tegenover een hooggeacht, eerwaardig man, dat weer hersteld dient te worden. Puur wetenschappelijk gezien sluit Swedenborgs systeem zich aan bij de spiritistische en idealistische dogmatische systemen, en verdient dezelfde aandacht als bij voorbeeld Malebranche. Maar wil dat zeggen dat men geen rekening hoeft te houden met de filosoof Swedenborg omdat zijn systeem op de religieuze grondbeginselen van de oorkonden der Christelijke kerk, en op zijn zogeheten persoonlijke innerlijke openbaring is opgebouwd? Dan zou men aan alle Middeleeuwse denkers, en alle nieuwere filosofen die iets dergelijks doen, eveneens geen aandacht mogen schenken.

Ernst Benz

 

 

  • Oorspronkelijke titel: Emanuel Swedenborg als geistiger Wegbahner des deutschen Idealismus und der deutschen Romantik. © Württembergischen Landesbibliothek, Stuttgart 1987.
  • Ernst Benz (1907-1978) heeft veel gedaan voor de bekendmaking van Swedenborgs ideeën in het Duitstalige, onder meer als professor aan de Universiteit van Maagdenburg, en als schrijver.
  • Deze tekst werd in 1988 gepubliceerd in het 'Begleitbuch zu einer Ausstellung und Vortragsreihe in der Württembergischen Landesbibliothek Stuttgart', ter gelegenheid van de herdenking van Swedenborgs 300-ste geboortedag, onder de titel: 'Emanuel Swedenborg Naturforscher und Kundiger der Überwelt.'
  • Uit het Duits vertaald door Bernardine Weber, 2000.
  • Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2002.